ZACHEUS.
05/11/18 12:13
ZACHEUS.
Er was nog iemand in Jericho, die naar Jezus verlangde. Geen bedelaar, maar een rijke man die in een mooi huis woonde. Maar toch werd hij even goed geminacht als een blinde. Erger nog: hij werd gehaat door de hele stad. De mensen bespuwden zijn stoep en zijn deur, wanneer ze ‘s avonds in het donker voorbij kwamen. Ze wendden hun hoofd af als ze hem ontmoeten op straat en vervloekte hem in stilte. Want hij was een tollenaar! Oppertollenaar was hij zelfs en in Jericho een welvarende handelsstad, was hij vlug rijk geworden. Met zijn knechten hield hij de karavanen aan, die uit het oosten kwamen beladen met allerlei koopwaar en eiste zijn deel als schatting voor de Romeinen. Hij had zijn tolhuis, zijn kantoor, bij de poort en niets kon passeren waarvan hij niet de invoerrechten ontving. Maar een groot deel daarvan verdween in zijn eigen zakken en hij werd er steeds rijker van. Toch maakte al dat geld hem niet gelukkig. En zijn mooi huis met de kostbare tapijten en sieraden gaf hem geen bevrediging. Zacheus voelde zich maar eenzaam en ongelukkig want hij leed onder de haat en de minachting van zijn mede burgers. Een verrader noemden ze hem, omdat hij een jood, de Romeinen diende, de verdrukkers van zijn volk. Een dief en een zondaar noemden ze hem. Zacheus voelde zich ook erg zondig en hij dacht dat God hem ook wel zou verachten. Daar leed hij het ergste onder want in zijn hart was een groot verlangen naar God. Hij zou er al zijn rijkdom voor over hebben als hij God hem weer in genade wilde aannemen. Maar God zou zich om hem wel niet bekommeren.
Toen hoorde hij van Jezus. Die scheen de tollenaars niet te verachten. Hij werd zelfs smalend een vriend van tollenaren genoemd, en onder zijn discipelen moest ook een tollenaar zijn.
In Zacheus wanhopig hart kwam een beetje hoop. Misschien was zijn leven toch nog niet helemaal mislukt, misschien was er nog redding voor hem. Hoe meer hij er over dacht, hoe meer hij er naar verlangde, met Jezus te spreken en het hart voor Hem uit te storten! Toen Jezus in Jericho binnen kwam wilde ook Zacheus Hem zien. Meer nog niet; alleen maar zien. Zijn eenzaam leven had hem wantrouwig gemaakt en al die geruchten over Jezus goedheid waren misschien overdreven. Maar als Zacheus Hem zag dan zou hij het weten en kon hij immers naar Hem toegaan? Daar stond hij dan in zijn deftige mantel aan de kant van de weg waar Jezus langs zou komen, en hij zag niets! Want een dikke haag van mensen die allen op Jezus wachtten stond reeds langs de weg geschaard. Zacheus was maar klein en als hij op zijn tenen stond keek hij nog tegen al die hoofden en ruggen aan. Natuurlijk ging ook niemand voor hem opzij. Jezus, was al dichtbij; de mensen vooraan zagen Hem al. Zacheus liep gejaagd verder de naderende stoet vooruit maar ook daar was een groot gedrang. Heel Jericho was uitgelopen. De angst greep Zacheus aan dat hij Jezus niet zou zien. En toen hij een wilde vijgenboom zag, vergat hij zijn deftigheid liep er snel heen en klom erin. Het was een gemakkelijke boom met takken tot laag bij de grond. Daar kon hij nog wel inkomen al was hij geen jongen meer. Al gauw zat hij hijgend op een dikke stevige tak, hoog boven het volk en boog de bladeren opzij om naar beneden te gluren. En dat de mensen hem uitlachen en bespotten kon hem niets schelen. Hij zou Jezus zien.
Een grote stoet naderde langzaam, En plotseling daar zag Zacheus naar wie hij zo verlangd had. Hij zag Jezus en zijn gestalte, zijn gezicht en opeens zag ook zijn ogen, zachtmoedig en goed, want Jezus keek omhoog naar de vijgenboom. En toen kwam de grootste verrassing in Zacheus zijn leven want Jezus bleef staan en zei, heel eenvoudig, alsof Hij hem al jaren kende: ,,Zacheus kom vlug naar beneden, want heden moet Ik in uw huis vertoeven.” , In mijn huis? Dacht Zacheus verward, in mijn huis, waar geen Jood een voet wil zetten? Maar zie Jezus stond te wachten Hij meende het echt! Ja, Here ik kom, stamelde Zacheus en haastig gleed hij uit de boom. Eerbiedig ging hij naast Jezus door het gedrang van de mensen. En het jubelde in zijn hart: Als Hij, op wie heel Israël hoopt, in mijn zondig huis wil overnachten, dan is er nog redding. Dan zal ook God mij nog willen horen! En met grote blijdschap ontving hij Jezus in zijn huis.
Daar buiten verdrongen zich de mensen die niet konden begrijpen dat Jezus binnenging bij zo’n verachte tollenaar, bij zo’n afzetter, zo’n verrader van zijn volk. Er waren toch andere huizen genoeg van vrome godsdienstige Joden! En ze mopperden verontwaardig: Hij is bij een zondig mens binnen gegaan om zijn intrek te nemen.
Zacheus wist zelf, hoe zondig hij was. Nu Jezus in zijn huis gekomen was en te midden van al die pracht op een kostbare rustbank zat, nu voelde Zacheus zijn zonden nog dieper. Elke penning die hij onrechtvaardig verkregen had klaagde hem aan. Hij moest Jezus duidelijk maken dat hij een ander, een nieuw leven wilde beginnen; dat hij alles voor God over had. En plotseling ging die kleine deftige man voor Jezus staan, zag eerbiedig naar Hem op en zei: Zie de helft van mijn bezit, Here geef ik aan de armen; en indien iemand iets heb afgeperst, vergoed ik het viervoudig. Toen verheugde Jezus zich want Hij zag het geloof in Zacheus ogen. Hij hoorde het in zijn stem. En Hij zei: Heden is aan dit huis redding geschonken omdat ook deze een zoon van Abraham is. Want de Zoon des mensen is gekomen om het verlorene te zoeken en te redden. Zoals in de gelijkenis de verloren zoon naast zijn vader zat, zo zat nu Zacheus naast Jezus aan tafel. Het was een geluk dat geen mens hem ontnemen kon. Want al verachtte het volk hem, God had hem in liefde aangenomen.
Ingezonden door Suzan de Boe.
Er was nog iemand in Jericho, die naar Jezus verlangde. Geen bedelaar, maar een rijke man die in een mooi huis woonde. Maar toch werd hij even goed geminacht als een blinde. Erger nog: hij werd gehaat door de hele stad. De mensen bespuwden zijn stoep en zijn deur, wanneer ze ‘s avonds in het donker voorbij kwamen. Ze wendden hun hoofd af als ze hem ontmoeten op straat en vervloekte hem in stilte. Want hij was een tollenaar! Oppertollenaar was hij zelfs en in Jericho een welvarende handelsstad, was hij vlug rijk geworden. Met zijn knechten hield hij de karavanen aan, die uit het oosten kwamen beladen met allerlei koopwaar en eiste zijn deel als schatting voor de Romeinen. Hij had zijn tolhuis, zijn kantoor, bij de poort en niets kon passeren waarvan hij niet de invoerrechten ontving. Maar een groot deel daarvan verdween in zijn eigen zakken en hij werd er steeds rijker van. Toch maakte al dat geld hem niet gelukkig. En zijn mooi huis met de kostbare tapijten en sieraden gaf hem geen bevrediging. Zacheus voelde zich maar eenzaam en ongelukkig want hij leed onder de haat en de minachting van zijn mede burgers. Een verrader noemden ze hem, omdat hij een jood, de Romeinen diende, de verdrukkers van zijn volk. Een dief en een zondaar noemden ze hem. Zacheus voelde zich ook erg zondig en hij dacht dat God hem ook wel zou verachten. Daar leed hij het ergste onder want in zijn hart was een groot verlangen naar God. Hij zou er al zijn rijkdom voor over hebben als hij God hem weer in genade wilde aannemen. Maar God zou zich om hem wel niet bekommeren.
Toen hoorde hij van Jezus. Die scheen de tollenaars niet te verachten. Hij werd zelfs smalend een vriend van tollenaren genoemd, en onder zijn discipelen moest ook een tollenaar zijn.
In Zacheus wanhopig hart kwam een beetje hoop. Misschien was zijn leven toch nog niet helemaal mislukt, misschien was er nog redding voor hem. Hoe meer hij er over dacht, hoe meer hij er naar verlangde, met Jezus te spreken en het hart voor Hem uit te storten! Toen Jezus in Jericho binnen kwam wilde ook Zacheus Hem zien. Meer nog niet; alleen maar zien. Zijn eenzaam leven had hem wantrouwig gemaakt en al die geruchten over Jezus goedheid waren misschien overdreven. Maar als Zacheus Hem zag dan zou hij het weten en kon hij immers naar Hem toegaan? Daar stond hij dan in zijn deftige mantel aan de kant van de weg waar Jezus langs zou komen, en hij zag niets! Want een dikke haag van mensen die allen op Jezus wachtten stond reeds langs de weg geschaard. Zacheus was maar klein en als hij op zijn tenen stond keek hij nog tegen al die hoofden en ruggen aan. Natuurlijk ging ook niemand voor hem opzij. Jezus, was al dichtbij; de mensen vooraan zagen Hem al. Zacheus liep gejaagd verder de naderende stoet vooruit maar ook daar was een groot gedrang. Heel Jericho was uitgelopen. De angst greep Zacheus aan dat hij Jezus niet zou zien. En toen hij een wilde vijgenboom zag, vergat hij zijn deftigheid liep er snel heen en klom erin. Het was een gemakkelijke boom met takken tot laag bij de grond. Daar kon hij nog wel inkomen al was hij geen jongen meer. Al gauw zat hij hijgend op een dikke stevige tak, hoog boven het volk en boog de bladeren opzij om naar beneden te gluren. En dat de mensen hem uitlachen en bespotten kon hem niets schelen. Hij zou Jezus zien.
Een grote stoet naderde langzaam, En plotseling daar zag Zacheus naar wie hij zo verlangd had. Hij zag Jezus en zijn gestalte, zijn gezicht en opeens zag ook zijn ogen, zachtmoedig en goed, want Jezus keek omhoog naar de vijgenboom. En toen kwam de grootste verrassing in Zacheus zijn leven want Jezus bleef staan en zei, heel eenvoudig, alsof Hij hem al jaren kende: ,,Zacheus kom vlug naar beneden, want heden moet Ik in uw huis vertoeven.” , In mijn huis? Dacht Zacheus verward, in mijn huis, waar geen Jood een voet wil zetten? Maar zie Jezus stond te wachten Hij meende het echt! Ja, Here ik kom, stamelde Zacheus en haastig gleed hij uit de boom. Eerbiedig ging hij naast Jezus door het gedrang van de mensen. En het jubelde in zijn hart: Als Hij, op wie heel Israël hoopt, in mijn zondig huis wil overnachten, dan is er nog redding. Dan zal ook God mij nog willen horen! En met grote blijdschap ontving hij Jezus in zijn huis.
Daar buiten verdrongen zich de mensen die niet konden begrijpen dat Jezus binnenging bij zo’n verachte tollenaar, bij zo’n afzetter, zo’n verrader van zijn volk. Er waren toch andere huizen genoeg van vrome godsdienstige Joden! En ze mopperden verontwaardig: Hij is bij een zondig mens binnen gegaan om zijn intrek te nemen.
Zacheus wist zelf, hoe zondig hij was. Nu Jezus in zijn huis gekomen was en te midden van al die pracht op een kostbare rustbank zat, nu voelde Zacheus zijn zonden nog dieper. Elke penning die hij onrechtvaardig verkregen had klaagde hem aan. Hij moest Jezus duidelijk maken dat hij een ander, een nieuw leven wilde beginnen; dat hij alles voor God over had. En plotseling ging die kleine deftige man voor Jezus staan, zag eerbiedig naar Hem op en zei: Zie de helft van mijn bezit, Here geef ik aan de armen; en indien iemand iets heb afgeperst, vergoed ik het viervoudig. Toen verheugde Jezus zich want Hij zag het geloof in Zacheus ogen. Hij hoorde het in zijn stem. En Hij zei: Heden is aan dit huis redding geschonken omdat ook deze een zoon van Abraham is. Want de Zoon des mensen is gekomen om het verlorene te zoeken en te redden. Zoals in de gelijkenis de verloren zoon naast zijn vader zat, zo zat nu Zacheus naast Jezus aan tafel. Het was een geluk dat geen mens hem ontnemen kon. Want al verachtte het volk hem, God had hem in liefde aangenomen.
Ingezonden door Suzan de Boe.