August 2018
HET KONINKRIJK DER HEMELEN.
10/08/18 17:17
HET KONINKRIJK DER HEMELEN.
Er was eens een man die een akker had en die daar koren in zaaide. Overal op de vruchtbare grond vielen korrels en de aarde dekte ze toe. Maar toen het nacht geworden was en die man ging slapen kwam zijn vijand, ging ook over die akker en zaaide zaad van onkruid tussen het goede zaad van het koren. Nu lagen daar twee soorten zaad door elkaar verborgen in de akker, goed zaad en slecht zaad. En beiden ontkiemde en kwam op. Ze leken zo veel op elkaar dat ze in het begin niet te onder scheiden waren. Maar toen ze beiden gebloeid hadden en vrucht voortbrachten, bleek het verschil. Tussen de zware korenaren met hun zoete voedzamen korrels stonden de aren van het onkruid. Ze ruisen even lieflijk in de wind en bogen even zwaar beladen en nederig het hoofd, maar het zaad was zwart en vergftig.de knechten van die man die toen plotseling merkten hoe de akker bedorven was, liepen verschrikt naar hun meester en vroegen: Heer hebt u niet goed zaad in uw akker gezaaid? Hoe komt hij aan onkruid? Hij zei: Dat heeft een vijandig mens gedaan. Wilt u dan dat wij het er ut halen? Vroegen de knechten. Maar dat wilde hun meester niet. Want de wortels van koren en onkruid waren dooreen gegroeid en de knechten zouden misschien bij het wieden ook korenplanten uittrekken. Hij sprak: Laat beiden samen opgroeien tot de oogst. Dan zal ik tot de maaiers zeggen: Haal eerst het onkruid bijeen en bindt het in de bossen om het te verbrandden, maar brengt het koren bijeen in mijn schuur.
Dit is een verhaal van Jezus een gelijkenis die Hij aan de mensen vertelde. Weer kwamen later de discipelen bij Hem, om te vragen naar de betekenis. En Jezus legde hun die uit. Die het goede zaad zaait is de Zoon des mensen, Jezus zelf. De akker is de wereld. Het goede zaad zijn de kinderen van het Koninkrijk: de mensen die God lief hebben. Het onkruid zijn de kinderen van de Boze die God haten. De vijand die het slechte zaad gezaaid heeft, is de duivel die ongemerkt rond gaat door de wereld om het werk van God te bederven. En evenals op die akker, zo leven nu ook in het Koninkrijk van God goeden en bozen naast elkaar. Ze lijken soms veel op elkaar geen mens kan zeggen wie niet en wie wel Gods kinderen zijn. Maar God weet het. Hij laat ze nog bij elkaar leven. Hij laat zijn zon opgaan over bozen en goeden en regent over rechtvaardigen en onrechtvaardigen. Maar eens zullen ze gescheiden worden wanneer de tijd van oogsten is. De oogst is de voleinding der wereld, de grote dag als Jezus komen zal om te oordelen en de levende en de doden. Dan zal Hij engelen uitzenden als maaiers en ze zullen uit zijn Koninkrijk bijeenbrengen en alle verleiders en alle kwaaddoeners. Die zullen hun straf ontvangen. Maar de rechtvaardigen de kinderen van God zullen stralen als de zon in het Koninkrijk huns Vaders. Wie oren heeft die hoorde. Dit was de gelijkenis van het onkruid in de akker. En opdat de discipelen nooit meer vergeten zouden wat hun Meester daar mee wilde leren, vertelde Jezus hun later nog een gelijkenis. Zij zouden vissers van mensen zijn en in het net van zijn woord mensen vangen en tot God brengen. Maar eens zou het blijken dat niet allen die zich laten meeslepen door hun woord God oprecht lief hadden gehad, Sommigen zouden doen alsof zij hoorden bij Gods Koninkrijk, maar zij zouden er niet binnengaan. Jezus sprak: Evenzo is het Koninkrijk de hemelen gelijk aan een sleepnet, neer gelaten in de zee dat allerlei bijeenbrengt. Wanneer het vol is haalt men het op de oever en zet zich neer en verzamelt het goede in vaten, maar het ondeugdelijke, de vergiftige en onreine vissen werpt men weg. Zo zal het gaan bij de voleinding der wereld. De engelen zullen uitgaan om de bozen uit het midden der rechtvaardigen af te zonderen.
Er waren nu maar weinig mensen die Jezus volgden en Hem lief wilden hebben. Zijn Koninkrijk, het Koninkrijk der hemelen stond nog maar pas aan het begin. Wat was het klein en nietig vergeleken bij het grote Romeinse keizerrijk! Maar het zou groeien en zich uitbreiden; het zou groter en machtiger worden dan enig rijk op aarde. Dat leerde Jezus aan zijn discipelen in de gelijkenis van het mosterdzaad. Hij sprak: Het Koninkrijk der hemelen is gelijk aan een mosterdzaadje, dat iemand in zijn tuin zaaide. Het is wel het kleinste van alle zaden, maar als het volgroeid is, is het groter dan de tuingewassen en het wordt een boom, zodat de vogelen des hemels in zijn takken kunnen nestelen.
Wie tot het koninkrijk van God gaat behoren, wordt een ander mens. De Geest van God komt in zijn hart en doet daar stil zijn werk. Die heilige Geest doordringt het hele leven van die mens en maakt het goed en gelukkig en rijk. En waar het koninkrijk van God komt, verandert alles. Dat leerde Jezus aan zijn discipelen in de gelijkenis van de zuurdesem.
Een vrouw wilde een brood bakken. Ze nam meel en kneedde het deeg. Maar ze zette dat deeg niet in de oven. Dan zou het brood harden smakeloos worden. Ze mengde er een klein stukje deeg door, dat ze bewaard had van de vorige keer zodat het zuur geworden was. En dat stukje zuurdesem dat kleine stukje gist door zuurde ongemerkt het hele brood zodat het rijzen kon en heel zacht en smakelijk werd. Jezus sprak: Het Koninkrijk der hemelen is gelijk aan een zuurdesem welke een vrouw nam en in drie maten meel deed totdat het geheel door zuurt was. Het is heerlijk bij het Koninkrijk der hemelen te horen. Het is het grootste geluk dat op aarde mogelijk is, de grootste schat om een kind van God te mogen zijn. Velen lopen aan die schat voorbij en ze merkten het niet. Maar wie hem eenmaal heeft zien blinken in zijn hemelse glans, die heeft geen rust meer voor hem die bezit. Die heeft er alles voor over. Dit leerde Jezus ook aan zijn discipelen. Hij vertelde de geschiedenis van de schat in de akker. Een man was aan het graven en stootte met zijn schop op iets hards. Hij groef nieuwsgierig verder en vond een grote schat, die daar misschien al eeuwen gelegen had. Hij sloeg van verrukking zijn handen ineen. Maar die schat was niet van hem, want de akker was ook van een ander. Maar hij moest hem hebben hij kon de schat niet meer vergeten. Hij verborg hem weer onder de grond en ging naar huis. Hij moest alles verkopen wat hij had. Toen pas had hij geld genoeg. Maar voor dat geld kocht hij de akker, met de schat die daarin verborgen was. En er was ook een koopman die parelen zocht. Eens zag hij een parel zo groot en heerlijk van glans. Als hij nog nooit gezien had. Toen konden hem al zijn rijkdommen niets meer schelen. Hij verkocht alles wat hij had en voor dat geld kocht hij die ene parel. Toen pas had hij rust. Dat was de gelijkenis van de kostbare parel.
De koopman en de graver hadden alles moeten verliezen; ze hadden alleen hun parel, hun schat. En ieder die het geluk heeft gevonden, dat Jezus op aarde heeft gebracht, al moet hij ook alles verliezen dan voelt hij zich toch rijk. Want die hemelse schat is meer waard dan al het andere en kan nooit verloren gaan.
Ingezonden door Suzan de Boe.
Er was eens een man die een akker had en die daar koren in zaaide. Overal op de vruchtbare grond vielen korrels en de aarde dekte ze toe. Maar toen het nacht geworden was en die man ging slapen kwam zijn vijand, ging ook over die akker en zaaide zaad van onkruid tussen het goede zaad van het koren. Nu lagen daar twee soorten zaad door elkaar verborgen in de akker, goed zaad en slecht zaad. En beiden ontkiemde en kwam op. Ze leken zo veel op elkaar dat ze in het begin niet te onder scheiden waren. Maar toen ze beiden gebloeid hadden en vrucht voortbrachten, bleek het verschil. Tussen de zware korenaren met hun zoete voedzamen korrels stonden de aren van het onkruid. Ze ruisen even lieflijk in de wind en bogen even zwaar beladen en nederig het hoofd, maar het zaad was zwart en vergftig.de knechten van die man die toen plotseling merkten hoe de akker bedorven was, liepen verschrikt naar hun meester en vroegen: Heer hebt u niet goed zaad in uw akker gezaaid? Hoe komt hij aan onkruid? Hij zei: Dat heeft een vijandig mens gedaan. Wilt u dan dat wij het er ut halen? Vroegen de knechten. Maar dat wilde hun meester niet. Want de wortels van koren en onkruid waren dooreen gegroeid en de knechten zouden misschien bij het wieden ook korenplanten uittrekken. Hij sprak: Laat beiden samen opgroeien tot de oogst. Dan zal ik tot de maaiers zeggen: Haal eerst het onkruid bijeen en bindt het in de bossen om het te verbrandden, maar brengt het koren bijeen in mijn schuur.
Dit is een verhaal van Jezus een gelijkenis die Hij aan de mensen vertelde. Weer kwamen later de discipelen bij Hem, om te vragen naar de betekenis. En Jezus legde hun die uit. Die het goede zaad zaait is de Zoon des mensen, Jezus zelf. De akker is de wereld. Het goede zaad zijn de kinderen van het Koninkrijk: de mensen die God lief hebben. Het onkruid zijn de kinderen van de Boze die God haten. De vijand die het slechte zaad gezaaid heeft, is de duivel die ongemerkt rond gaat door de wereld om het werk van God te bederven. En evenals op die akker, zo leven nu ook in het Koninkrijk van God goeden en bozen naast elkaar. Ze lijken soms veel op elkaar geen mens kan zeggen wie niet en wie wel Gods kinderen zijn. Maar God weet het. Hij laat ze nog bij elkaar leven. Hij laat zijn zon opgaan over bozen en goeden en regent over rechtvaardigen en onrechtvaardigen. Maar eens zullen ze gescheiden worden wanneer de tijd van oogsten is. De oogst is de voleinding der wereld, de grote dag als Jezus komen zal om te oordelen en de levende en de doden. Dan zal Hij engelen uitzenden als maaiers en ze zullen uit zijn Koninkrijk bijeenbrengen en alle verleiders en alle kwaaddoeners. Die zullen hun straf ontvangen. Maar de rechtvaardigen de kinderen van God zullen stralen als de zon in het Koninkrijk huns Vaders. Wie oren heeft die hoorde. Dit was de gelijkenis van het onkruid in de akker. En opdat de discipelen nooit meer vergeten zouden wat hun Meester daar mee wilde leren, vertelde Jezus hun later nog een gelijkenis. Zij zouden vissers van mensen zijn en in het net van zijn woord mensen vangen en tot God brengen. Maar eens zou het blijken dat niet allen die zich laten meeslepen door hun woord God oprecht lief hadden gehad, Sommigen zouden doen alsof zij hoorden bij Gods Koninkrijk, maar zij zouden er niet binnengaan. Jezus sprak: Evenzo is het Koninkrijk de hemelen gelijk aan een sleepnet, neer gelaten in de zee dat allerlei bijeenbrengt. Wanneer het vol is haalt men het op de oever en zet zich neer en verzamelt het goede in vaten, maar het ondeugdelijke, de vergiftige en onreine vissen werpt men weg. Zo zal het gaan bij de voleinding der wereld. De engelen zullen uitgaan om de bozen uit het midden der rechtvaardigen af te zonderen.
Er waren nu maar weinig mensen die Jezus volgden en Hem lief wilden hebben. Zijn Koninkrijk, het Koninkrijk der hemelen stond nog maar pas aan het begin. Wat was het klein en nietig vergeleken bij het grote Romeinse keizerrijk! Maar het zou groeien en zich uitbreiden; het zou groter en machtiger worden dan enig rijk op aarde. Dat leerde Jezus aan zijn discipelen in de gelijkenis van het mosterdzaad. Hij sprak: Het Koninkrijk der hemelen is gelijk aan een mosterdzaadje, dat iemand in zijn tuin zaaide. Het is wel het kleinste van alle zaden, maar als het volgroeid is, is het groter dan de tuingewassen en het wordt een boom, zodat de vogelen des hemels in zijn takken kunnen nestelen.
Wie tot het koninkrijk van God gaat behoren, wordt een ander mens. De Geest van God komt in zijn hart en doet daar stil zijn werk. Die heilige Geest doordringt het hele leven van die mens en maakt het goed en gelukkig en rijk. En waar het koninkrijk van God komt, verandert alles. Dat leerde Jezus aan zijn discipelen in de gelijkenis van de zuurdesem.
Een vrouw wilde een brood bakken. Ze nam meel en kneedde het deeg. Maar ze zette dat deeg niet in de oven. Dan zou het brood harden smakeloos worden. Ze mengde er een klein stukje deeg door, dat ze bewaard had van de vorige keer zodat het zuur geworden was. En dat stukje zuurdesem dat kleine stukje gist door zuurde ongemerkt het hele brood zodat het rijzen kon en heel zacht en smakelijk werd. Jezus sprak: Het Koninkrijk der hemelen is gelijk aan een zuurdesem welke een vrouw nam en in drie maten meel deed totdat het geheel door zuurt was. Het is heerlijk bij het Koninkrijk der hemelen te horen. Het is het grootste geluk dat op aarde mogelijk is, de grootste schat om een kind van God te mogen zijn. Velen lopen aan die schat voorbij en ze merkten het niet. Maar wie hem eenmaal heeft zien blinken in zijn hemelse glans, die heeft geen rust meer voor hem die bezit. Die heeft er alles voor over. Dit leerde Jezus ook aan zijn discipelen. Hij vertelde de geschiedenis van de schat in de akker. Een man was aan het graven en stootte met zijn schop op iets hards. Hij groef nieuwsgierig verder en vond een grote schat, die daar misschien al eeuwen gelegen had. Hij sloeg van verrukking zijn handen ineen. Maar die schat was niet van hem, want de akker was ook van een ander. Maar hij moest hem hebben hij kon de schat niet meer vergeten. Hij verborg hem weer onder de grond en ging naar huis. Hij moest alles verkopen wat hij had. Toen pas had hij geld genoeg. Maar voor dat geld kocht hij de akker, met de schat die daarin verborgen was. En er was ook een koopman die parelen zocht. Eens zag hij een parel zo groot en heerlijk van glans. Als hij nog nooit gezien had. Toen konden hem al zijn rijkdommen niets meer schelen. Hij verkocht alles wat hij had en voor dat geld kocht hij die ene parel. Toen pas had hij rust. Dat was de gelijkenis van de kostbare parel.
De koopman en de graver hadden alles moeten verliezen; ze hadden alleen hun parel, hun schat. En ieder die het geluk heeft gevonden, dat Jezus op aarde heeft gebracht, al moet hij ook alles verliezen dan voelt hij zich toch rijk. Want die hemelse schat is meer waard dan al het andere en kan nooit verloren gaan.
Ingezonden door Suzan de Boe.