February 2020
De man die om recht schreeuwde
25/02/20 20:06
De man die om recht schreeuwde.
Amos? Ja zeker. Hij leefde in de zelfde tijd als Hosea. Iets eerder! Jerobeam was koning. En wie was Amos zelf dan? Hij was ambtenaar bij de tempel. Hij moest zorgen voor het vee dat in de tempel geofferd werd. Hij woonde in het Zuidrijk, in het dorpje Tekoa, dichtbij Jeruzalem. Soms kwam hij in de rijke steden in het noorden, Bethel en Samaria.
Wat hij daar allemaal zag! Van alles kon je daar kopen: juwelen uit Egypte, kruiden uit Afrika, wol uit Moab. Als je maar geld had, wel te verstaan. Want wie niets had was er slecht aan toe! Op de markt zag Amos hoe een keer een paar half verhongerde stakkers verkwanseld werden voor een paar oude schoenen. De moeders hun kinderen moesten verkopen omdat ze eenvoudig geen eten konen betalen. En er was niemand die er wat aan deed! Nog nooit had Amos zo’n gapend verschil gezien tussen armen en rijken.
In deftige clubs zaten jongelui te dobbelen en te drinken. Hun prachtige opgemaakte vriendinnen amuseerden zich met eten, dansen en spelletjes doen. Mannen lagen op rustbedden van fluweel te lanterfanten en te lummelen. Met open mond heeft Amos daar rond gelopen. Was dat mogelijk? Was dit zijn volk? zijn land? Waar alle mensen samen moesten werken? Niemand trok zich iets van de ander aan! Niemand nam het voor de verdrukten op. Niemand! Vanaf het ogenblik dat Amos deze dingen zag is hij er tegen te keer gegaan. Bij de tempel in Bethel werden offers gebracht, keurig op tijd en met alles er op en er aan. En de priesters zeiden hun gebeden: Zij kregen hun geld toch wel van de rijke mensen. Alles gaat toch goed? zeiden de priesters en de rijke zakenlui. We hebben het nog nooit zo goed gehad, man! Het land beleeft een gouden tijd! Kijk zelf maar. Ja een kunst! Riep Amos verbitterd. Zo kan ik het ook. Rijk worden over de ruggen van de armen hee.! Welvaart? Nog nooit zo’n gouden tijd? Nee, maar ook nooit tevoren zo’n verschrikkelijk verschil tussen de rijken en de armen! Zij worden steeds armer.
En bij de rijken stapelt het geld zich op! Amos nam niet de moeite om hoffelijke woorden te kiezen. Ook niet voor de deftige visitekransjes van Samaria, waar welgedane dames zaten, die alleen maar aan het roddelen en uitgaan dachten. Luister, jullie koeien van Basan riep hij. Jullie die de armen wegdrukken en de mensen die alles te kort komen kraken en tegen je mannen zegt: Kom! Laat eens zien wat aanrukken, dan kunnen we drinken! Koeien ban Basan? Zei hij dat? Vroeg Jochai ongelovig. Oeri grinnikte. Ja, dat zei hij, antwoorde de rabbi grimmig. En op dat vette stamboekvee uit Basan leken ze ook. Je zal zo toegesproken worden! Merkte Joram op. O, maar daar gaf Amos niet om. Durven jullie wel? Riep hij tegen de rijke patsers. Iemand die helemaal niets heeft, die zouden jullie nog verkopen voor een zacht prijsje! En arme drommel doe je voor een paar oude schoenen aan de kant.! Allemaal wind is jullie welvaart! het is gewoon diefstal! Zoiets kan niet in Israël. De één heeft alles, de ander heeft niets. En er is niemand die er op let! Wat gemeen! Riep Oeri opgewonden. Ja, dat was het ook. Amos kon het gewoon niet meer aanzien. Recht en gerechtigheid, dat waren de woorden van zijn leven geworden. Maar er was geen recht. God heeft het nooit zo bedoeld! Riep hij. Daar zitten jullie maar en je doen er niets aan. Partijtjes geven. Spelletjes doen, Drinken. Verder niets! Het zat Amos hoog. Waar was de tijd dat ieder Israëliet opkwam voor zijn makker die het tegengelopen was? En jullie! Feestvieren. En dansen. En zuipen! Amos durfde wel. Hij durfde ook de feesten van de poenige zakenlui binnen te lopen. Alle feestvierders hem dan lachend en lallend een glas aanboden slingerde hij hen zijn woorden in het gezicht: Die feesten van jullie? Ik haat ze! Jullie samenkomsten? Ik kan ze niet luchten! Die offers die jullie zo netjes op tijd brengen? Ik moet ze niet! Ik walg ervan! Doe weg! Hou op! Laat dat getier en dat gezing en dat getokkel op je harp, ik kan het gewoon niet meer aanhoren! Kwam er maar recht als water aan golven! Gerechtigheid als een sterke stroom. Recht en gerechtigheid, dat hebben we nodig. De sterke moeten het opnemen tegen de zwakke. Want waar dat niet gebeurt, daar is het leven afgelopen. Ik waarschuw jullie. Toen hebben ze zeker wel geluisterd hé? Vroeg Oeri. Ze hebben nog niet geluisterd. En Amos riep opnieuw: Pas maar op jullie zuiplappen! De koning die nu op de Assyrische troon zit is een slappeling. Maar als straks een opvolger komt, dan zul je eens wat zien. Drinkbroeders, ja jullie daar, op je ivoren rustbedden! Uitgezakte lanterfanters op de zachte divankussens! Eten en uitgaan met mooie geparfumeerde vrouwen dat kunnen jullie. Maar om het kapot gaan van Israël geven jullie niets. Ik zal jullie eens wat zeggen: Jullie zullen de eersten zijn die gedeporteerd worden. Weggesleept zullie jullie worden! Aan de kop van de stoet zullen jullie lopen en dan is het uit met het uitgezakte geparfumeerde, dronken gelanterfant op de divans! Zo zal het gaan. Het begon de priesters in Bethel te vervelen. Amos woorden konden ze niet gebruiken. Wat doen we met die man? Overlegden ze met elkaar. We moeten hem kwijt! Zet hem het land uit, stelde iemand voor. Zeg dat hij hoogverraad heeft gepleegd heeft. En één van de priesters beval: Profeet! Verdwijn! Weg met jou! Vlucht naar het land van Juda, Eet daar brood. Profeteer dáár maar. Maar hier in Bethel willen wij je niet meer horen. Ik ben geen profeet! En ook gen profeten zoon! Zei Amos. Gewoon een man uit Juda was ik, een tempelbeambte. Maar de Heer heeft mij van achter mijn schapen vandaan gehaald en gezegd: Ga heen, profeteer tegen mijn volk Israël. Dat heb ik gedaan. En Israël zal gedeporteerd worden Toen draaide hij zich om en ging weg. Waarheen? vroeg Oeri. Niemand weet waarheen. Niemand heeft ooit meer iets van hem gehoord. Zijn werk was afgelopen. En hij verdween. Ik weet toch niet zeker of ik wel een profeet wil worden… mompelde Oeri. Is het ook uit gekomen, wat hij ze? Ja, nog viertig jaar later trokken de Assyrische legers op. Maar, zei rabbi Jitri: Dit heeft Amos óók nog gezegd namens God: Ik zal het lot van mijn volk omkeren. Verwoeste steden zullen ze weer opbouwen. Ze zullen er wonen. Wijngaarden zullen ze planten en de wijn op drinken. Boomgaarden zullen ze aanleggen en de vruchten eten. Henzelf zal ik planten in de grond, die Ik hen heb gegeven! Is dat onze toekomst? Vroeg Joram. Ik hoop het, antwoorde Jitri.
Ingezonden door Suzan de Boe.
Amos? Ja zeker. Hij leefde in de zelfde tijd als Hosea. Iets eerder! Jerobeam was koning. En wie was Amos zelf dan? Hij was ambtenaar bij de tempel. Hij moest zorgen voor het vee dat in de tempel geofferd werd. Hij woonde in het Zuidrijk, in het dorpje Tekoa, dichtbij Jeruzalem. Soms kwam hij in de rijke steden in het noorden, Bethel en Samaria.
Wat hij daar allemaal zag! Van alles kon je daar kopen: juwelen uit Egypte, kruiden uit Afrika, wol uit Moab. Als je maar geld had, wel te verstaan. Want wie niets had was er slecht aan toe! Op de markt zag Amos hoe een keer een paar half verhongerde stakkers verkwanseld werden voor een paar oude schoenen. De moeders hun kinderen moesten verkopen omdat ze eenvoudig geen eten konen betalen. En er was niemand die er wat aan deed! Nog nooit had Amos zo’n gapend verschil gezien tussen armen en rijken.
In deftige clubs zaten jongelui te dobbelen en te drinken. Hun prachtige opgemaakte vriendinnen amuseerden zich met eten, dansen en spelletjes doen. Mannen lagen op rustbedden van fluweel te lanterfanten en te lummelen. Met open mond heeft Amos daar rond gelopen. Was dat mogelijk? Was dit zijn volk? zijn land? Waar alle mensen samen moesten werken? Niemand trok zich iets van de ander aan! Niemand nam het voor de verdrukten op. Niemand! Vanaf het ogenblik dat Amos deze dingen zag is hij er tegen te keer gegaan. Bij de tempel in Bethel werden offers gebracht, keurig op tijd en met alles er op en er aan. En de priesters zeiden hun gebeden: Zij kregen hun geld toch wel van de rijke mensen. Alles gaat toch goed? zeiden de priesters en de rijke zakenlui. We hebben het nog nooit zo goed gehad, man! Het land beleeft een gouden tijd! Kijk zelf maar. Ja een kunst! Riep Amos verbitterd. Zo kan ik het ook. Rijk worden over de ruggen van de armen hee.! Welvaart? Nog nooit zo’n gouden tijd? Nee, maar ook nooit tevoren zo’n verschrikkelijk verschil tussen de rijken en de armen! Zij worden steeds armer.
En bij de rijken stapelt het geld zich op! Amos nam niet de moeite om hoffelijke woorden te kiezen. Ook niet voor de deftige visitekransjes van Samaria, waar welgedane dames zaten, die alleen maar aan het roddelen en uitgaan dachten. Luister, jullie koeien van Basan riep hij. Jullie die de armen wegdrukken en de mensen die alles te kort komen kraken en tegen je mannen zegt: Kom! Laat eens zien wat aanrukken, dan kunnen we drinken! Koeien ban Basan? Zei hij dat? Vroeg Jochai ongelovig. Oeri grinnikte. Ja, dat zei hij, antwoorde de rabbi grimmig. En op dat vette stamboekvee uit Basan leken ze ook. Je zal zo toegesproken worden! Merkte Joram op. O, maar daar gaf Amos niet om. Durven jullie wel? Riep hij tegen de rijke patsers. Iemand die helemaal niets heeft, die zouden jullie nog verkopen voor een zacht prijsje! En arme drommel doe je voor een paar oude schoenen aan de kant.! Allemaal wind is jullie welvaart! het is gewoon diefstal! Zoiets kan niet in Israël. De één heeft alles, de ander heeft niets. En er is niemand die er op let! Wat gemeen! Riep Oeri opgewonden. Ja, dat was het ook. Amos kon het gewoon niet meer aanzien. Recht en gerechtigheid, dat waren de woorden van zijn leven geworden. Maar er was geen recht. God heeft het nooit zo bedoeld! Riep hij. Daar zitten jullie maar en je doen er niets aan. Partijtjes geven. Spelletjes doen, Drinken. Verder niets! Het zat Amos hoog. Waar was de tijd dat ieder Israëliet opkwam voor zijn makker die het tegengelopen was? En jullie! Feestvieren. En dansen. En zuipen! Amos durfde wel. Hij durfde ook de feesten van de poenige zakenlui binnen te lopen. Alle feestvierders hem dan lachend en lallend een glas aanboden slingerde hij hen zijn woorden in het gezicht: Die feesten van jullie? Ik haat ze! Jullie samenkomsten? Ik kan ze niet luchten! Die offers die jullie zo netjes op tijd brengen? Ik moet ze niet! Ik walg ervan! Doe weg! Hou op! Laat dat getier en dat gezing en dat getokkel op je harp, ik kan het gewoon niet meer aanhoren! Kwam er maar recht als water aan golven! Gerechtigheid als een sterke stroom. Recht en gerechtigheid, dat hebben we nodig. De sterke moeten het opnemen tegen de zwakke. Want waar dat niet gebeurt, daar is het leven afgelopen. Ik waarschuw jullie. Toen hebben ze zeker wel geluisterd hé? Vroeg Oeri. Ze hebben nog niet geluisterd. En Amos riep opnieuw: Pas maar op jullie zuiplappen! De koning die nu op de Assyrische troon zit is een slappeling. Maar als straks een opvolger komt, dan zul je eens wat zien. Drinkbroeders, ja jullie daar, op je ivoren rustbedden! Uitgezakte lanterfanters op de zachte divankussens! Eten en uitgaan met mooie geparfumeerde vrouwen dat kunnen jullie. Maar om het kapot gaan van Israël geven jullie niets. Ik zal jullie eens wat zeggen: Jullie zullen de eersten zijn die gedeporteerd worden. Weggesleept zullie jullie worden! Aan de kop van de stoet zullen jullie lopen en dan is het uit met het uitgezakte geparfumeerde, dronken gelanterfant op de divans! Zo zal het gaan. Het begon de priesters in Bethel te vervelen. Amos woorden konden ze niet gebruiken. Wat doen we met die man? Overlegden ze met elkaar. We moeten hem kwijt! Zet hem het land uit, stelde iemand voor. Zeg dat hij hoogverraad heeft gepleegd heeft. En één van de priesters beval: Profeet! Verdwijn! Weg met jou! Vlucht naar het land van Juda, Eet daar brood. Profeteer dáár maar. Maar hier in Bethel willen wij je niet meer horen. Ik ben geen profeet! En ook gen profeten zoon! Zei Amos. Gewoon een man uit Juda was ik, een tempelbeambte. Maar de Heer heeft mij van achter mijn schapen vandaan gehaald en gezegd: Ga heen, profeteer tegen mijn volk Israël. Dat heb ik gedaan. En Israël zal gedeporteerd worden Toen draaide hij zich om en ging weg. Waarheen? vroeg Oeri. Niemand weet waarheen. Niemand heeft ooit meer iets van hem gehoord. Zijn werk was afgelopen. En hij verdween. Ik weet toch niet zeker of ik wel een profeet wil worden… mompelde Oeri. Is het ook uit gekomen, wat hij ze? Ja, nog viertig jaar later trokken de Assyrische legers op. Maar, zei rabbi Jitri: Dit heeft Amos óók nog gezegd namens God: Ik zal het lot van mijn volk omkeren. Verwoeste steden zullen ze weer opbouwen. Ze zullen er wonen. Wijngaarden zullen ze planten en de wijn op drinken. Boomgaarden zullen ze aanleggen en de vruchten eten. Henzelf zal ik planten in de grond, die Ik hen heb gegeven! Is dat onze toekomst? Vroeg Joram. Ik hoop het, antwoorde Jitri.
Ingezonden door Suzan de Boe.