February 2018
Maria en Judas
17/02/18 17:07
Maria en Judas.
Het was op een woensdagavond de laatste avond voor het paasfeest. Op deze avond waren er twee bijeenkomsten aan weerszijden van de Olijfberg: één in Jeruzalem, één in Bathanië. En beiden werden om Jezus gehouden. Maar die ene bijeenkomst was ingegeven door de haat tegen Jezus en de andere uit liefde voor Jezus.
In Jeruzalem in het huis van Kajafas de hogepriester, was het Sanhedrin bijeen gekomen. Daar zaten in een grote zaal al de deftige Joden, die lid waren van de hoge raad, de voornaamste priesters, de schrift geleerden en de ouderlingen. En nog eens spraken zij erover hoe zij Jezus vangen en doden konden. Ze moesten heel listig te werk gaan Want het volk was zo vol geestdrift, dat het zeker in oproer zou komen, als ze er iets van merkte. Daarom moest het niet op het feest gebeuren. Over enkele dagen als Jeruzalem weer leeg gestroomd was zouden ze wel een gelegenheid vinden om Jezus te overvallen. Dan zou Hij in hun macht zijn. Bij die gedachte flikkerden hun ogen van triomf en ze bleven erover spreken tot laat in de avond.
Maar nu Bathanië zat Jezus nog rustig in het huis van zijn vrienden. Simon hete die man en hij was eens door Jezus van zijn melaatsheid genezen. Hij werd nog altijd Simon de melaatse genoemd. In het huis van Simon was voor Jezus en zijn discipelen een maaltijd bereid en al zijn vrienden uit Bathanië zaten mee aan. Ook lazarus die dood geweest was en in het graf gelegen had, zat weer in de kring gezond en krachtig, en zag met gelukkige ogen naar Jezus op. En Martha was er ook. Die kon natuurlijk weer niet stil zitten maar liep en zorgde en bediende de gasten. Maar zij deed het nu stil en rustig en haar gelaat glansde van dankbaarheid, als zij naar Jezus zag, die het geluk in haar huis had doen terug keren. En het was alles liefde en hartelijkheid wat Jezus tegen straalde uit de ogen van zijn oprechte vrienden. Maar Maris was er nog niet. Waar bleef Maria toch! Zij kwam pas toen de maaltijd begonnen was; stil en ernstig stond zij bij de deur en in haar ogen was geen vreugde maar een groot verdriet. Want Maria voelde waar niemand nog aan dacht: dat dit de laatste avond zou zijn, waarop Jezus in hun midden was. Zij, die zo dikwijls stil luisterend aan zijn voeten had gezeten en Hem misschien het meest lief had van allen had iets begrepen van dat grote geheim, dat Hij op het paasfeest zou sterven. En toen dat tot haar door drong, wilde zij Hem nog één keer al haar liefde geven en toewijding tonen. Zij kocht een fles met reukolie, de kostbaarste die zij krijgen kon. Een albasten fles met een nauwe hals waaruit men voorzichtig druppel voor druppel, die dure olie kon laten vloeien. Maar dat was Maria nog niet genoeg. Was er niet een stroom van zegen over haar leven gekomen door Hem die daar voor haar op zijn rustbank aan tafel lag?.. Zonder aarzelen brak zij de hals van de fles toen zij bij Jezus stond en liet de kostbare nardus stromen op zijn hoofd. En wenend knielde ze aan zijn voeten en zalfde ook die en droogde ze af met haar haren. Ieder zag haar diepe smart en haar grote verering. En ieder rook die kostelijke geur die het hele huis vervulde. Maar niet ieder begreep, waarom Maria dit deed. Dat kon men alleen goed begrijpen als men Jezus even lief had als zij. Judas een der discipelen begreep er helemaal niets van. Judas dacht al het geld dat deze zalf moest hebben gekost. Geld was zijn afgod. Hij rook de nardus, hij zag de fles van albast, en hij begreep dat dit de duurste olie was die er bestond. Nu werd die vermorst in een enkel ogenblik. Al die kostbare geld ging Judas aan zijn hart!... Hij had Maria die fles wel uit de handen willen rukken. En hij morde:
Waartoe die verkwisting? Want die zalf had duur verkocht kunnen worden, voor meer dan driehonderd schellingen! Dat geld hadden we toch beter aan de armen kunnengeven! Maar dit zei hij niet, omdat hij zich om de armen bekommerde. Hij had zelf dat geld willen hebben. Judas beheerde de kas waarin het geld was, dat ook de andere discipelen toebehoorde en dikwijls had hij daar iets uit gestolen. Judas was een dief. Maar dat wisten de anderen toen nog niet anderen toen nog niet. Zij vonden dat Judas verstandig sprak want ook zij begrepen Maria niet. Driehonderd schellingen was een ontzaglijke som. Daar moest een arbeider een heel jaar lang voor werken. Ze vonden dat Driehonderd schellingen was een hele grote som. Daar moest een arbeider een heel jaar lang voor werken. Nee, het was heus te erg dat vonden de andere discipelen ook. En zij keken boos en afkeurend.
Maar in de ogen waarmee Jezus Maria aanzag was geen afkeuring, alleen liefde en blijdschap. Hij kende het hart van Maria, en hij verheugde zich dat er toch één was, die begreep welk lijden Hem wachtte en die dat iets poogde te verzachten. Hij zei tot de anderen: Laat haar begaan, waarom valt gij haar lastig? Zij heeft een goede daad aan Mij verricht. De armen hebt gij immers altijd bij u en gij kunt hun weldoen wanneer gij maar wilt, maar Mij hebt gij niet altijd. Zij heeft gedaan wat ze kon: van te voren heeft zij mijn lichaam gezalfd voorde begrafenis. Voorwaar, Ik zeg u, over al waar het evangelie verkondigd zal worden over de gehele wereld, zal ook tot haar gedachtenis gesproken worden van wat zij gedaan heeft. Toen zwegen de discipelen en bogen beschaamd het hoofd. Maar één van de twaalf stond op en liep naar buiten, de donkere avond in. Die één hoorde niet bij de vrienden van Jezus, bij al die liefde en die verering. Dat voelde hij zelf. ,,Begrafenis? Dacht hij bitter. Is het dan toch waar dat Hij sterven zal? Wat doe ik dan nog bij Hem? Waar wacht ik dan nog op? Denkt Hij, dat ik Hem voor niets nog langer zal dienen? En hij sloeg vast beraden de weg naar Jeruzalem in naar die andere bijeenkomst waar de vijanden van Jezus tezamen waren. Daar hoorde hij. Judas de verrader!
Zo ver was het gekomen met Judas dat hij zijn Meester ontrouw werd. Om dat geld voor hem belangrijkste was. Vroeger had hij geestdriftige bewondering gehad voor zijn Meester. Hij geloofde dat Jezus de Messias was, en Judas zag in Hem de kans van zijn leven. Als Jezus koning zou worden, en heersen zou over Israël dan zou hij Judas één der voornaamste dienaren zijn en ook rijk en machtig worden. En gretig had hij toegestemd om de kas te beheren. Misschien zou hij dan ook later de schatbewaarder van zijn koning zijn. Zoals nu zijn vingers graaiden in de schellingen zo zou hij eens kunnen woelen in goud en edelstenen. Wanneer Judas dááraan dacht dan schitterde zijn ogen van begeerte.
De woorden van Jezus gingen hem grotendeels voor bij. Berouw en bekering vergeving van zonden dat was allemaal maar bij zaak. Macht, eer, rijkdom daar ging het Judas om! Daarvoor volgde hij Jezus en daar wachtte hij op. Hij had gebeefd van vreugde aan de Galilese zee, na de wonderbare spijziging toen het geestdriftige volk zijn Meester tot koning wilde uitroepen En hij had in zijn hart gevloekt van teleurstelling, toen Jezus niet wilde. Maar toen de volgende dag aan de overzijde van het meer de mensen Jezus hadden verlaten toen Hij zo droevig aan zijn discipelen had gevraagd: Gij wilt toch niet weggaan? Toen was Judas gebleven. Want hij had nog hoop. Wel was sedert die dag zijn hoop steeds kleiner geworden en het wachten was hem lang gevallen. En daarom om toch een beetje voordeel van Jezus te hebben, had hij soms zich iets toegeëigend van het geld dat hij bewaren moest.
Toen kwam die zondag nu drie dagen geleden. Hoe geestdriftig had Judas gejuicht: ..Hosanna, gezegend Hij die komt! … En hoe teleurgesteld was hij geweest toen alles op niets was uitgelopen. Toen moest hij weer gaan denken aan die sombere woorden, die hij al enkele keren had gehoord. ,,Dood.. overgeleverd.. gekruisigd.. Nu had Jezus het weer gezegd: begraven zou Hij worden. En nu geloofde Judas het. Nu stierf het laatste sprankje hoop. En nu was er niets meer in zijn hart, dat woonde daar niet. Wel een wrok omdat hij Hem al die jaren voor niets was gevolgd. Hij had gedacht de Messias te volgen. Maar kon Deze de Messias zijn, die zijn kansen voorbij liet gaan en over sterven te sprak?.. nee, Judas geloofde niet meer in Jezus. Een dwaas, een bedrieger was hij. De Farizeeën hadden gelijk dat ze Hem haten. Judas wilde zich ook wel wreken op Hem.. Toen blies de Satan hem een vreselijk plan in, een duivels plan waardoor hij toch nog aan Jezus verdienen kon.
Hij zou Hem verraden: verkopen als een dier. Judas wist waar hij daarvoor zijn moest: zijn haat wees hem de weg. Hij kwam op de vergadering van de rabbi’s en zag hun aan met troebele ogen. Hij vroeg: Wat wilt gij mij geven? Dan zal ik Hem overleveren. Eerst vertrouwde de rabbi’s het niet, maar toen ze zagen dat het werkelijk meende was hun hart vol van Boze vreugde. Zonder oproer, vroegen ze.
Zonder dat niemand het merkt, zei Judas. Ik zal een gunstige gelegenheid afwachten. Toen beloofden ze hem dertig zilverlingen, ongeveer vijf en viertig gulden, wanneer hij dat zou doen. Dertig zilverlingen. Het was de prijs voor een slaaf in de oude tijd. Het was de prijs die de profeet Zacharia reeds had genoemd. Maar niemand van de wijze schrift geleerden dacht daaraan op dat ogenblik. Ze wogen het geld al uit voor Judas begerige ogen. Hij zag de glans, hij hoorde het gerinkel. Hij zou niet rusten voor hij het in zijn handen had.. Hij sloop heen in het donker. Voor een slaven prijs had hij Gods Zoon verkocht. Hij voegde zich weer bij de andere discipelen alsof er niets was gebeurd en wachtte zijn kans. Arme dwaze Judas! Begreep hij dan niet dat Jezus alles wist?..
Maria en Judas.
Twee mensen, die dicht bij Jezus leefden. Die beiden wisten dat Hij sterven zou. Maar de een Maria, wilde Hem daarom voor het laatst eren.. want haar hart was vol van liefde.
En de andere ging Hem verraden want in zijn hart was enkel haat…
Ingezonden door Suzan de Boe.
Het was op een woensdagavond de laatste avond voor het paasfeest. Op deze avond waren er twee bijeenkomsten aan weerszijden van de Olijfberg: één in Jeruzalem, één in Bathanië. En beiden werden om Jezus gehouden. Maar die ene bijeenkomst was ingegeven door de haat tegen Jezus en de andere uit liefde voor Jezus.
In Jeruzalem in het huis van Kajafas de hogepriester, was het Sanhedrin bijeen gekomen. Daar zaten in een grote zaal al de deftige Joden, die lid waren van de hoge raad, de voornaamste priesters, de schrift geleerden en de ouderlingen. En nog eens spraken zij erover hoe zij Jezus vangen en doden konden. Ze moesten heel listig te werk gaan Want het volk was zo vol geestdrift, dat het zeker in oproer zou komen, als ze er iets van merkte. Daarom moest het niet op het feest gebeuren. Over enkele dagen als Jeruzalem weer leeg gestroomd was zouden ze wel een gelegenheid vinden om Jezus te overvallen. Dan zou Hij in hun macht zijn. Bij die gedachte flikkerden hun ogen van triomf en ze bleven erover spreken tot laat in de avond.
Maar nu Bathanië zat Jezus nog rustig in het huis van zijn vrienden. Simon hete die man en hij was eens door Jezus van zijn melaatsheid genezen. Hij werd nog altijd Simon de melaatse genoemd. In het huis van Simon was voor Jezus en zijn discipelen een maaltijd bereid en al zijn vrienden uit Bathanië zaten mee aan. Ook lazarus die dood geweest was en in het graf gelegen had, zat weer in de kring gezond en krachtig, en zag met gelukkige ogen naar Jezus op. En Martha was er ook. Die kon natuurlijk weer niet stil zitten maar liep en zorgde en bediende de gasten. Maar zij deed het nu stil en rustig en haar gelaat glansde van dankbaarheid, als zij naar Jezus zag, die het geluk in haar huis had doen terug keren. En het was alles liefde en hartelijkheid wat Jezus tegen straalde uit de ogen van zijn oprechte vrienden. Maar Maris was er nog niet. Waar bleef Maria toch! Zij kwam pas toen de maaltijd begonnen was; stil en ernstig stond zij bij de deur en in haar ogen was geen vreugde maar een groot verdriet. Want Maria voelde waar niemand nog aan dacht: dat dit de laatste avond zou zijn, waarop Jezus in hun midden was. Zij, die zo dikwijls stil luisterend aan zijn voeten had gezeten en Hem misschien het meest lief had van allen had iets begrepen van dat grote geheim, dat Hij op het paasfeest zou sterven. En toen dat tot haar door drong, wilde zij Hem nog één keer al haar liefde geven en toewijding tonen. Zij kocht een fles met reukolie, de kostbaarste die zij krijgen kon. Een albasten fles met een nauwe hals waaruit men voorzichtig druppel voor druppel, die dure olie kon laten vloeien. Maar dat was Maria nog niet genoeg. Was er niet een stroom van zegen over haar leven gekomen door Hem die daar voor haar op zijn rustbank aan tafel lag?.. Zonder aarzelen brak zij de hals van de fles toen zij bij Jezus stond en liet de kostbare nardus stromen op zijn hoofd. En wenend knielde ze aan zijn voeten en zalfde ook die en droogde ze af met haar haren. Ieder zag haar diepe smart en haar grote verering. En ieder rook die kostelijke geur die het hele huis vervulde. Maar niet ieder begreep, waarom Maria dit deed. Dat kon men alleen goed begrijpen als men Jezus even lief had als zij. Judas een der discipelen begreep er helemaal niets van. Judas dacht al het geld dat deze zalf moest hebben gekost. Geld was zijn afgod. Hij rook de nardus, hij zag de fles van albast, en hij begreep dat dit de duurste olie was die er bestond. Nu werd die vermorst in een enkel ogenblik. Al die kostbare geld ging Judas aan zijn hart!... Hij had Maria die fles wel uit de handen willen rukken. En hij morde:
Waartoe die verkwisting? Want die zalf had duur verkocht kunnen worden, voor meer dan driehonderd schellingen! Dat geld hadden we toch beter aan de armen kunnengeven! Maar dit zei hij niet, omdat hij zich om de armen bekommerde. Hij had zelf dat geld willen hebben. Judas beheerde de kas waarin het geld was, dat ook de andere discipelen toebehoorde en dikwijls had hij daar iets uit gestolen. Judas was een dief. Maar dat wisten de anderen toen nog niet anderen toen nog niet. Zij vonden dat Judas verstandig sprak want ook zij begrepen Maria niet. Driehonderd schellingen was een ontzaglijke som. Daar moest een arbeider een heel jaar lang voor werken. Ze vonden dat Driehonderd schellingen was een hele grote som. Daar moest een arbeider een heel jaar lang voor werken. Nee, het was heus te erg dat vonden de andere discipelen ook. En zij keken boos en afkeurend.
Maar in de ogen waarmee Jezus Maria aanzag was geen afkeuring, alleen liefde en blijdschap. Hij kende het hart van Maria, en hij verheugde zich dat er toch één was, die begreep welk lijden Hem wachtte en die dat iets poogde te verzachten. Hij zei tot de anderen: Laat haar begaan, waarom valt gij haar lastig? Zij heeft een goede daad aan Mij verricht. De armen hebt gij immers altijd bij u en gij kunt hun weldoen wanneer gij maar wilt, maar Mij hebt gij niet altijd. Zij heeft gedaan wat ze kon: van te voren heeft zij mijn lichaam gezalfd voorde begrafenis. Voorwaar, Ik zeg u, over al waar het evangelie verkondigd zal worden over de gehele wereld, zal ook tot haar gedachtenis gesproken worden van wat zij gedaan heeft. Toen zwegen de discipelen en bogen beschaamd het hoofd. Maar één van de twaalf stond op en liep naar buiten, de donkere avond in. Die één hoorde niet bij de vrienden van Jezus, bij al die liefde en die verering. Dat voelde hij zelf. ,,Begrafenis? Dacht hij bitter. Is het dan toch waar dat Hij sterven zal? Wat doe ik dan nog bij Hem? Waar wacht ik dan nog op? Denkt Hij, dat ik Hem voor niets nog langer zal dienen? En hij sloeg vast beraden de weg naar Jeruzalem in naar die andere bijeenkomst waar de vijanden van Jezus tezamen waren. Daar hoorde hij. Judas de verrader!
Zo ver was het gekomen met Judas dat hij zijn Meester ontrouw werd. Om dat geld voor hem belangrijkste was. Vroeger had hij geestdriftige bewondering gehad voor zijn Meester. Hij geloofde dat Jezus de Messias was, en Judas zag in Hem de kans van zijn leven. Als Jezus koning zou worden, en heersen zou over Israël dan zou hij Judas één der voornaamste dienaren zijn en ook rijk en machtig worden. En gretig had hij toegestemd om de kas te beheren. Misschien zou hij dan ook later de schatbewaarder van zijn koning zijn. Zoals nu zijn vingers graaiden in de schellingen zo zou hij eens kunnen woelen in goud en edelstenen. Wanneer Judas dááraan dacht dan schitterde zijn ogen van begeerte.
De woorden van Jezus gingen hem grotendeels voor bij. Berouw en bekering vergeving van zonden dat was allemaal maar bij zaak. Macht, eer, rijkdom daar ging het Judas om! Daarvoor volgde hij Jezus en daar wachtte hij op. Hij had gebeefd van vreugde aan de Galilese zee, na de wonderbare spijziging toen het geestdriftige volk zijn Meester tot koning wilde uitroepen En hij had in zijn hart gevloekt van teleurstelling, toen Jezus niet wilde. Maar toen de volgende dag aan de overzijde van het meer de mensen Jezus hadden verlaten toen Hij zo droevig aan zijn discipelen had gevraagd: Gij wilt toch niet weggaan? Toen was Judas gebleven. Want hij had nog hoop. Wel was sedert die dag zijn hoop steeds kleiner geworden en het wachten was hem lang gevallen. En daarom om toch een beetje voordeel van Jezus te hebben, had hij soms zich iets toegeëigend van het geld dat hij bewaren moest.
Toen kwam die zondag nu drie dagen geleden. Hoe geestdriftig had Judas gejuicht: ..Hosanna, gezegend Hij die komt! … En hoe teleurgesteld was hij geweest toen alles op niets was uitgelopen. Toen moest hij weer gaan denken aan die sombere woorden, die hij al enkele keren had gehoord. ,,Dood.. overgeleverd.. gekruisigd.. Nu had Jezus het weer gezegd: begraven zou Hij worden. En nu geloofde Judas het. Nu stierf het laatste sprankje hoop. En nu was er niets meer in zijn hart, dat woonde daar niet. Wel een wrok omdat hij Hem al die jaren voor niets was gevolgd. Hij had gedacht de Messias te volgen. Maar kon Deze de Messias zijn, die zijn kansen voorbij liet gaan en over sterven te sprak?.. nee, Judas geloofde niet meer in Jezus. Een dwaas, een bedrieger was hij. De Farizeeën hadden gelijk dat ze Hem haten. Judas wilde zich ook wel wreken op Hem.. Toen blies de Satan hem een vreselijk plan in, een duivels plan waardoor hij toch nog aan Jezus verdienen kon.
Hij zou Hem verraden: verkopen als een dier. Judas wist waar hij daarvoor zijn moest: zijn haat wees hem de weg. Hij kwam op de vergadering van de rabbi’s en zag hun aan met troebele ogen. Hij vroeg: Wat wilt gij mij geven? Dan zal ik Hem overleveren. Eerst vertrouwde de rabbi’s het niet, maar toen ze zagen dat het werkelijk meende was hun hart vol van Boze vreugde. Zonder oproer, vroegen ze.
Zonder dat niemand het merkt, zei Judas. Ik zal een gunstige gelegenheid afwachten. Toen beloofden ze hem dertig zilverlingen, ongeveer vijf en viertig gulden, wanneer hij dat zou doen. Dertig zilverlingen. Het was de prijs voor een slaaf in de oude tijd. Het was de prijs die de profeet Zacharia reeds had genoemd. Maar niemand van de wijze schrift geleerden dacht daaraan op dat ogenblik. Ze wogen het geld al uit voor Judas begerige ogen. Hij zag de glans, hij hoorde het gerinkel. Hij zou niet rusten voor hij het in zijn handen had.. Hij sloop heen in het donker. Voor een slaven prijs had hij Gods Zoon verkocht. Hij voegde zich weer bij de andere discipelen alsof er niets was gebeurd en wachtte zijn kans. Arme dwaze Judas! Begreep hij dan niet dat Jezus alles wist?..
Maria en Judas.
Twee mensen, die dicht bij Jezus leefden. Die beiden wisten dat Hij sterven zou. Maar de een Maria, wilde Hem daarom voor het laatst eren.. want haar hart was vol van liefde.
En de andere ging Hem verraden want in zijn hart was enkel haat…
Ingezonden door Suzan de Boe.