April 2019
Toen de Haan kraaide
05/04/19 22:06
Toen de Haan kraaide.
Simon Petrus was de hof in gevlucht om zijn eigen leven te redden. Hij had zich bevend van schrik verstopt achter de struiken. De anderen waren over de muur geklommen en verdwenen in de richting van Bethanië. Toen Petrus het geluid van marcherende voetstappen hoorde weg sterven sloop hij uit zijn schuilplaats. Ze waren al beneden vlakbij de brug. Om voor die ene weerloze man zo’n politiemacht te laten uitrukken. Ach, nu was zijn Heer gevangen. Waar zouden ze hem heen brengen? Toen ze even uit het gezicht waren holde Petrus de berg af. Nu klommen ze de trappen op naar de stadspoort. In grote ontsteltenis volgde hij de stoet van verre. Als het aan hem gelegen had zou hij wel zijn meester verdedigd hebben. Waarom had God geen legermacht van engelen gezonden om zijn geliefde Mensenzoon te redden? Wat zou er van komen? Zou het op het laatste ogenblik nog een wonder gebeuren? Daar gingen ze in de richting van de bovenstad. Zij leidden Jezus naar het paleis van de hoge priester. Petrus zag hun door de poort naar binnen gaan. O, kon hij er maar bij zijn om te zien wat ze met Hem deden. Zou hij nu nooit meer met zijn Heer kunnen praten? Hij bleef buiten staan. Er ging nog iemand naar binnen. Deze zag Petrus staan en herkende hem, want vaak had deze man naar Jezus geluisterd in de tempel. Hij was een bekende van de hogepriester. Hij sprak met de portierster en wenkte Petrus, dat hij naar binnen mocht. Op de binnenplaats was het donker. Niemand zou hem opmerken. Hij bleef staan in de galerij. Hier zou hij wachten om te kijken, hoe het zou aflopen. Misschien zat Jezus nu in de onderaardse kelder. In het midden van de binnenplaats brandde een vuur. De nacht was kil. De tempel knechten zaten bij het vuur en praten met enkele slavinnen. Nu en dan ving Petrus het woord “Jeshua” op. Telkens kwamen er heren binnen door de poort en gingen door een deur het paleis in. Petrus was bang op gemerkt te worden. Misschien was het toch beter om maar gewoon bij het vuur te gaan staan, dat viel niet zo op. Hij had het ook koud gekregen. Hij slenterde in de richting van het vuur. Niemand lette op hem. Ze waren druk in het gesprek. Nu kon Petrus ook beter horen wat ze bespraken. Hij hurkte neer en hield zijn handen bij het vuur. Telkens keek hij omhoog naar de venster van het paleis, die verlicht waren. Er bewogen toortsen langs de boven galerij. Ineens keek een slavin naar hem zijn gezicht werd verlicht door het flakkerende vuur en ze riep uit: Kijk, jij was toch ook met deze Jeshua de Galileër! Allen keken naar Petrus. Hij schrok en zei: Ik weet niet waar je het over hebt. Toen een ander weer begon met een nieuw verhaal over Malchus de knecht van de hogepriester hem was zo maar een oor afgeslagen door èèn van zijn aanhangers en die Jeshua raakte zijn oor aan en het was weer heel, Petrus stond op en liep terug naar het poortgebouw. Daar brandde meer een flauw licht en het was dichtbij de uitgang, als er iets zou gebeuren, kon hij zo de vensters van het paleis in het oog houden. Daar kwamen weer voorname mannen binnen. Dit is Eliëzer, de zoon van Annas, met Jochanan, de opperschatbewaarder van de tempel, hoorde hij zeggen. Het is alsof alle tempelheren hier vannacht wezen moeten. Ze zeggen dat de gevangene al verhoord is door de oude Annas. Nu, dan kon hij wraak nemen voor het omverwerpen van zijn tempelbazars! Nooit heeft iemand dat toch maar gedurfd! En Petrus luisterde, wachtte, keek en wachtte, en de minuten leken een lange duistere eeuwigheid.
Toen kwamen de portierster naar hem toe en zei tegen de mannen die erbij stonden: Kijk deze was met Jezus de Nazarener. Petrus schreeuwde het haast uit: Ik zweer je dat ik die man niet ken! De sterren begonnen al te verbleken, de dag was niet ver meer. Petrus waagde zich weer even op de binnenplaats. Toen kwam er een knecht van het paleis op hem af, hij was familie van Malchus en hij zei: Ik heb je met hem gezien in de hof bij de olijfpers. Waarachtig, je bent één van hen, we hoorden het aan je Galilees dialect. Je spraak verraad je. Petrus begon in doodangst te vloeken en te zweren: Ik ken die man niet, ik heb er niets mee te maken. In de verte kraaide een haan. De morgen brak aan. Plotseling herinnerde Petrus zich, wat Jezus had gezegd had. En hij ging de poort uit en begon bitter te huilen. Jezus, was uit de gevangenis naar boven gebracht. Eerst had de schoonvader van de hogepriester, Annas hem uitgehoord over zijn volgelingen en zijn leer en toen werd hij naar binnen geleid in de grote zaal van het paleis. De Hoge Raad in de korte tijd voor ’t feest geen proces meer voeren. Annas en Kajafas hadden een complot gesmeed en Pilatus, de Romeinse stadhouder, al laten weten dat hij vroeg in de morgen een arrestant verwachtten kon die veel onrust onder het volk teweegbracht en daarom beter uit de weg geruimd kon worden. Omdat de Joodse Hoge Raad ’s nachts niet opgeroepen kon worden, had Kajafas alleen enkele leden in dit nachtelijke uur laten komen, want er zou een voor onderzoek plaats vinden in zijn paleis. In het midden zat Joseph Kajafas, hij was de hogepriester, de kohen gadol en zat als voorzitter van de vergadering op een marmeren zetel. Naast hem zat Annas die met een spottend lachje toekeek, toen de beklaagde werd binnen gebracht. Een beklaagde moest verschijnen als een rouw, met gescheurde kleren en met gebogen hoofd, maar deze had zijn hoofd niet gebogen, hij keek recht voor zich uit. Zo was dan eindelijk deze vogel gevangen in hun netten. Annas leunde tevreden achterover. In een halve cirkel hadden de andere raadslieden plaats genomen, meest leden van de priester partij. Links en rechts zat een schrijver met een leitje van was voor zich om het verhoor op te schrijven. Het ging erom dat allen overtuigd zouden worden dat deze Jeshua uit Galilea de dood verdiende. Laat de eerste binnen komen, zei de hogepriester. Er kwam een man binnen, die vertelde wat Jezus zou hebben gezegd of had gedaan. Pas als twee getuigen het zelfde beweerden was hun getuigenis geldig. De één na de ander kwam binnen maar de één zei dit en de ander dat en hun getuigenis stemde niet overeen. Jezus, stond doodstil en keek recht voor zich uit Hij zweeg als een lam. Er kwam een man binnen die zei: We hebben hem horen zeggen: Ik kan deze tempel die door mensen handen is gemaakt, afbreken en in drie dagen een nieuwe tempel, niet door mensen is gemaakt bouwen. Toen stond Joseph Kajafas op van zijn zetel, kwam naar voren tot vlakbij Jezus, die daar stond in een majesteitelijke rust, om hem van zijn stuk te brengen, en aan het praten te krijgen. Hij zei spottend: Waarom antwoord ge niets? Hoort ge dan niet wat al deze mensen tegen U getuigen? Maar Jezus bleef zwijgen en antwoorde niets. Het verhoor dreigde te mislukken.
Ingezonden door Suzan de Boe.
Kleurplaat:
Simon Petrus was de hof in gevlucht om zijn eigen leven te redden. Hij had zich bevend van schrik verstopt achter de struiken. De anderen waren over de muur geklommen en verdwenen in de richting van Bethanië. Toen Petrus het geluid van marcherende voetstappen hoorde weg sterven sloop hij uit zijn schuilplaats. Ze waren al beneden vlakbij de brug. Om voor die ene weerloze man zo’n politiemacht te laten uitrukken. Ach, nu was zijn Heer gevangen. Waar zouden ze hem heen brengen? Toen ze even uit het gezicht waren holde Petrus de berg af. Nu klommen ze de trappen op naar de stadspoort. In grote ontsteltenis volgde hij de stoet van verre. Als het aan hem gelegen had zou hij wel zijn meester verdedigd hebben. Waarom had God geen legermacht van engelen gezonden om zijn geliefde Mensenzoon te redden? Wat zou er van komen? Zou het op het laatste ogenblik nog een wonder gebeuren? Daar gingen ze in de richting van de bovenstad. Zij leidden Jezus naar het paleis van de hoge priester. Petrus zag hun door de poort naar binnen gaan. O, kon hij er maar bij zijn om te zien wat ze met Hem deden. Zou hij nu nooit meer met zijn Heer kunnen praten? Hij bleef buiten staan. Er ging nog iemand naar binnen. Deze zag Petrus staan en herkende hem, want vaak had deze man naar Jezus geluisterd in de tempel. Hij was een bekende van de hogepriester. Hij sprak met de portierster en wenkte Petrus, dat hij naar binnen mocht. Op de binnenplaats was het donker. Niemand zou hem opmerken. Hij bleef staan in de galerij. Hier zou hij wachten om te kijken, hoe het zou aflopen. Misschien zat Jezus nu in de onderaardse kelder. In het midden van de binnenplaats brandde een vuur. De nacht was kil. De tempel knechten zaten bij het vuur en praten met enkele slavinnen. Nu en dan ving Petrus het woord “Jeshua” op. Telkens kwamen er heren binnen door de poort en gingen door een deur het paleis in. Petrus was bang op gemerkt te worden. Misschien was het toch beter om maar gewoon bij het vuur te gaan staan, dat viel niet zo op. Hij had het ook koud gekregen. Hij slenterde in de richting van het vuur. Niemand lette op hem. Ze waren druk in het gesprek. Nu kon Petrus ook beter horen wat ze bespraken. Hij hurkte neer en hield zijn handen bij het vuur. Telkens keek hij omhoog naar de venster van het paleis, die verlicht waren. Er bewogen toortsen langs de boven galerij. Ineens keek een slavin naar hem zijn gezicht werd verlicht door het flakkerende vuur en ze riep uit: Kijk, jij was toch ook met deze Jeshua de Galileër! Allen keken naar Petrus. Hij schrok en zei: Ik weet niet waar je het over hebt. Toen een ander weer begon met een nieuw verhaal over Malchus de knecht van de hogepriester hem was zo maar een oor afgeslagen door èèn van zijn aanhangers en die Jeshua raakte zijn oor aan en het was weer heel, Petrus stond op en liep terug naar het poortgebouw. Daar brandde meer een flauw licht en het was dichtbij de uitgang, als er iets zou gebeuren, kon hij zo de vensters van het paleis in het oog houden. Daar kwamen weer voorname mannen binnen. Dit is Eliëzer, de zoon van Annas, met Jochanan, de opperschatbewaarder van de tempel, hoorde hij zeggen. Het is alsof alle tempelheren hier vannacht wezen moeten. Ze zeggen dat de gevangene al verhoord is door de oude Annas. Nu, dan kon hij wraak nemen voor het omverwerpen van zijn tempelbazars! Nooit heeft iemand dat toch maar gedurfd! En Petrus luisterde, wachtte, keek en wachtte, en de minuten leken een lange duistere eeuwigheid.
Toen kwamen de portierster naar hem toe en zei tegen de mannen die erbij stonden: Kijk deze was met Jezus de Nazarener. Petrus schreeuwde het haast uit: Ik zweer je dat ik die man niet ken! De sterren begonnen al te verbleken, de dag was niet ver meer. Petrus waagde zich weer even op de binnenplaats. Toen kwam er een knecht van het paleis op hem af, hij was familie van Malchus en hij zei: Ik heb je met hem gezien in de hof bij de olijfpers. Waarachtig, je bent één van hen, we hoorden het aan je Galilees dialect. Je spraak verraad je. Petrus begon in doodangst te vloeken en te zweren: Ik ken die man niet, ik heb er niets mee te maken. In de verte kraaide een haan. De morgen brak aan. Plotseling herinnerde Petrus zich, wat Jezus had gezegd had. En hij ging de poort uit en begon bitter te huilen. Jezus, was uit de gevangenis naar boven gebracht. Eerst had de schoonvader van de hogepriester, Annas hem uitgehoord over zijn volgelingen en zijn leer en toen werd hij naar binnen geleid in de grote zaal van het paleis. De Hoge Raad in de korte tijd voor ’t feest geen proces meer voeren. Annas en Kajafas hadden een complot gesmeed en Pilatus, de Romeinse stadhouder, al laten weten dat hij vroeg in de morgen een arrestant verwachtten kon die veel onrust onder het volk teweegbracht en daarom beter uit de weg geruimd kon worden. Omdat de Joodse Hoge Raad ’s nachts niet opgeroepen kon worden, had Kajafas alleen enkele leden in dit nachtelijke uur laten komen, want er zou een voor onderzoek plaats vinden in zijn paleis. In het midden zat Joseph Kajafas, hij was de hogepriester, de kohen gadol en zat als voorzitter van de vergadering op een marmeren zetel. Naast hem zat Annas die met een spottend lachje toekeek, toen de beklaagde werd binnen gebracht. Een beklaagde moest verschijnen als een rouw, met gescheurde kleren en met gebogen hoofd, maar deze had zijn hoofd niet gebogen, hij keek recht voor zich uit. Zo was dan eindelijk deze vogel gevangen in hun netten. Annas leunde tevreden achterover. In een halve cirkel hadden de andere raadslieden plaats genomen, meest leden van de priester partij. Links en rechts zat een schrijver met een leitje van was voor zich om het verhoor op te schrijven. Het ging erom dat allen overtuigd zouden worden dat deze Jeshua uit Galilea de dood verdiende. Laat de eerste binnen komen, zei de hogepriester. Er kwam een man binnen, die vertelde wat Jezus zou hebben gezegd of had gedaan. Pas als twee getuigen het zelfde beweerden was hun getuigenis geldig. De één na de ander kwam binnen maar de één zei dit en de ander dat en hun getuigenis stemde niet overeen. Jezus, stond doodstil en keek recht voor zich uit Hij zweeg als een lam. Er kwam een man binnen die zei: We hebben hem horen zeggen: Ik kan deze tempel die door mensen handen is gemaakt, afbreken en in drie dagen een nieuwe tempel, niet door mensen is gemaakt bouwen. Toen stond Joseph Kajafas op van zijn zetel, kwam naar voren tot vlakbij Jezus, die daar stond in een majesteitelijke rust, om hem van zijn stuk te brengen, en aan het praten te krijgen. Hij zei spottend: Waarom antwoord ge niets? Hoort ge dan niet wat al deze mensen tegen U getuigen? Maar Jezus bleef zwijgen en antwoorde niets. Het verhoor dreigde te mislukken.
Ingezonden door Suzan de Boe.
Kleurplaat: