Vuurproef voor Saul
26/09/19 19:25
Vuurproef voor Saul.
Nu gebeurde het dat koning Nahas zijn naam betekent ‘slang’ en hij was koning van de Ammonieten de stad Jabes, aan de oeverkant van de Jordaan omsingelde. Jabes was maar een kleine stad en de inwoners zeiden tegen Nahas: Laten we vrede sluiten. Nahas zei tegen die mannen goed dat wil ik wel maar alleen op voorwaarde dat ik jullie allemaal het rechteroog uitsteek! Ze zullen geen pijl meer raakschieten dacht hij en bovendien slaan ze een verschrikkelijk figuur! Angsten staken de wijze mannen van Jabes de hoofden bijeen: Geef ons nog zeven dagen dan sturen wij de boodschappers naar alle windstreken om te zien of er iemand is die ‘t voor ons opneemt. Zo niet dan geven we ons over. Nahas liet hen hun gang gaan. Zo zeker was hij ven zichzelf. Die boden kwamen ook in Giba, en daar vertelden ze alles wat er besproken was. Het barre nieuws ging van mond tot mond. En toen de mensen het allemaal gehoord hadden begonnen ze te jammeren en te schreeuwen. Maar kijk! Daar komt Saul aan zo bij de koeien vandaan. Hij zei: ’Wat schreeuwen jullie. Wat is er aan de hand? En ze vertelden alles. Toen Saul dat hoorde raakte Gods geest weer aan, precies zoals toen, tussen de profeten. En razende woede maakte zich van hem meester. Hij greep een koppel ossen hakte ze in stukken en met die bloederige vleesbrokken stuurde hij de mannen heel Israël door, tot in alle hoeken van het land met de boodschap erbij.
Wie niet onmiddellijk achter Saul staat en Samuël mee optrekt diens ossen gaan er precies zo aan. Het hele volk was diep onder de indruk. Ze vertrokken als één man achter Saul aan. In Busak inspecteerde Saul de troepen. Tegen de boden uit Jabes zei hij: Zeg maar tegen jullie mensen dat we er aan komen! Morgen worden jullie ontzet, op klaar lichte dag. De boden gingen het zeggen aan de mannen van Jabes. Wat waren ze blij! Ze lieten koning Jabes een boodschap brengen: Morgen trekken we de stad uit en dan mag u met ons doen wat u wilt. De volgende morgen verdeelde Saul zijn mannen en drie groepen. Bij zonsopgang verschenen ze al bij de tenten van de belegeraars. Ze vochten tot het heest van de dag. Toen was de strijd beslist. De vijanden werden naar alle kanten uiteengeslagen. Geen twee bleven bij elkaar. Toen zeiden de mensen tegen Samuël: Wie waren dat ook weer die laatst zeiden: Moet die Saul koning over ons wezen? Geef hier die vlegels dan slaan we ze dood! Maar Saul zei: Nee. Vandaag wordt er bij ons niemand gedood.
Want vandaag heeft Hij, onze Heer, Israël bevrijd. Nu had Israël eindelijk een koning. En is van toen allesgoed gegaan. Tobias? vroeg Oeri een paar dagen later. De jongens hadden uitvoerig aan hun oude vriend verteld wat ze van rabbi Jitri geleerd hadden. Nadenkend keek de oude Tobias naar de jongens. Nee, zei hij langzaam. Nee, eigenlijk niet goed, Samuël had gezegd: Als je nu maar doet wat de koning beveelt, en niet bij het minste of geringste ongehoorzaam bent dan hoef je niet bang te zijn. De Heer zal je niet in de steek laten en ik ook niet. Maar nu was Saul dan twee jaar koning en veel meer dan een soort schaduw figuur was hij niet. Je moet denken: niemand in Israël wist precies hoe het was om een koning te hebben. Ze waren daar nooit bij groot geworden. God was immers altijd hun koning geweest. Zelfs wist Saul ook niet altijd zo precies waar nu de grenzen van zijn bevoegdheid lagen. En het gebeurde meer dan eens dat hij in botsing kwam met Samuël de formidabele Samuël die tenslotte nog altijd alles tegelijk was: richter, priester en een profeet! Samuël Saul opdroeg de Amalekieten te verslaan. Over alle buit moest de ban worden uitgeroepen; niets mocht de koning houden, geen man, geen vrouw, geen os, geen kameel, niets! Saul voerde uit wat Samuël hem gezegd had. Alleen; de beste schapen en runderen bewaarde hij. Toen Samuël het hoorde volgde er een woede uitbarsting. En voor Saul was het een slechte beurt. Een andere keer begaf Saul zich op het terrein van Samuël, de priester. Dat was toen Saul met zijn leger in het nauwe gedreven was bij Michmas. De soldaten van Israël beseften heel goed dat ze omsingeld waren door de Filistijnen. In doodangst verstopten ze zich in holen, bosjes en uitgedroogde waterputten. Nu had Samuël beloofd te komen voor het offer de gewone gang van zaken vóór elke veldslag en Saul wachtte. Zeven dagen wachtte hij. Maar wie er kwam geen Samuël. En het volk dat hoe langer hoe benauwder werd dreigde naar alle richtingen uiteen te vluchten. Toen zei Saul: Breng alles wat we voor het offer nodig hebben hier. Als de priester dan niet komt doe ik het wel. En dat deed hij ook. Maar net was hij er mee klaar of Samuël verscheen. Onmiddellijk liep Saul de oude man tegemoet om hem eerbiedig te begroeten. Maar Samuël zei: Wat heb jij gedaan? Haastig zei Saul, struikelde over zijn eigen woorden: Ja, ik zag het volk uiteen dreigde te rennen, en u kwam niet op de afgesproken dag, en de Filistijnen liggen allemaal voor Michmas dus wat moest ik doen? Ik zei: daar komen de Filistijnen aan, en we hebben de Heer een offer gebracht.
Toen heb ik het zelf maar gedaan! Samuël zei: Schei maar uit. Dwaas die je bent. Wie is hier de priester Blijf liever op je eigen terrein. Ja, had je dat nu maar gedaan! Dan had de Heer jouw koningschap levenslang gevestigd. Nu zoekt Hij al een ander, een man naar zijn hart. En Samuël draaide zich om en ging weg. In Bethlehem heeft hij in alle stilte David, de jongste zoon van Isaï tot koning gezalfd in Sauls plaats. Dat ging zo, zei Tobias. O, dat verhaal ken ik riep Oeri, dat heeft rabbi Rachiem mij uit het hoofd laten leren! Mag ik! Ga je gang maar Oeri zei Tobias. En Oeri vertelde precies wat hij geleerd had: De Heer sprak tot Samuël: Hoe lang wil je nog treuren om Saul? Ik wil niet langer koning over Israël is. Vul je hoorn met olie en ga naar Isaï die in Bethlehem woont: Onder zijn zonen heb ik een koning gezien! Samuël zei: Hoe kan ik dat doen? Als Saul dat hoort dan vermoordt hij me! De Heer sprak: Neem een jonge koe mee en als je daar komt zeg je: Ik ben gekomen om dit kalfje voor de Heer te slachten. Nodig dan Isaï aan de maaltijd dan zal ik je wel laten weten wat je moet doen: de man die Ik je aanwijs die moet je zalven. Samuël deed wat de Heer gesproken had. Toen hij Bethlehem binnenging, kwamen de oudsten van de stad hem bevend tegemoet. Ze zeiden: Betekent je komst: shalom, vrede? Samuël zei: Shalom! Ik ben gekomen om voor de Heer een kalf te slachten. Kom samen aan de maaltijd. Hij nodigde ook Isaï en zijn zonen aan de maaltijd. En het gebeurde toen ze binnen kwamen, daar zag Samuël Eliab de geweldige en hij zei bij zichzelf: Dit is hem de gezalfde. Maar de Heer zei tot Samuël: Kijk nu niet hoe hij er uit ziet, naar zijn geweldige gestalte, want ik wil hem niet als koning! Waar mensen naar kijken daar gaat het niet om. De mensen kijken naar de buitenkant de Heer kijkt in het hart. Toen riep Isaï Abinadab, de een oudste en liet hem voor Samuël langs gaan. Maar hij zei: Ook Isaï liet Sjamma langs Samuël gaan. Maar Samuël zei: Zo liet Isaï zeven zonen langs Samuël gaan. Maar Samuël zei: tegen Isaï: Geen van hen heeft de Heer gekozen.
Toen zei Samuël tegen Isaï: zijn dat alle jongens? Isaï zei: alleen de kleinste is nog over, hij is herder; hij weidt de schapen. Samuël zei: Laat hem hier komen! Wij zullen niet eten voordat hij er is. Isaï liet hem halen. Hij had roodachtig haar mooie ogen een knappe jongen om te zien. De Heer sprak tot Samuël Zalf hem, want hij is het! Samuël nam de hoorn met olie en goot die leeg over zijn hoofd van David, de kleinste te midden van zijn broers. Oeri had het goed verteld want Tobias knikte. Nu nam hij zelf de draad weer op: het was die zelfde David die steeds een grotere rol in Sauls opvolging ging spelen. Vanaf dat ogenblik dat Samuël hem als Sauls opvolger had aangewezen maar dat wist niemand nog gelukte alles wat David ondernam. In alles wat hij deed straalde de zegen van de Heer van Hem af. Ja, wat kon David eigenlijk niet? Zelfs de Filistijnen was hij niet bang. De Filistijnen? Zijn die er eigenlijk altijd al geweest? Vroeg Uri onnozel. Tobias lachte. Je zou het wel zeggen zei hij hart grondig. Steeds opnieuw waren ze een bedreiging voor ons. En iedereen was als de dood voor hen. Alleen David niet. Trouwens je kent toch het verhaal wel dat hij als jongen al gevochten heeft met één van hun sterkste krachtpatsers? Dat was.. Laat mij dat dan vertellen! Onderbrak Jochai haastig. Want heimelijk vond hij dat verhaal het mooist: waarin een kleine jongen een reus te sterk is. Zonder antwoord af te wachten begon hij.
Ingezonden door Suzan de Boe.
Nu gebeurde het dat koning Nahas zijn naam betekent ‘slang’ en hij was koning van de Ammonieten de stad Jabes, aan de oeverkant van de Jordaan omsingelde. Jabes was maar een kleine stad en de inwoners zeiden tegen Nahas: Laten we vrede sluiten. Nahas zei tegen die mannen goed dat wil ik wel maar alleen op voorwaarde dat ik jullie allemaal het rechteroog uitsteek! Ze zullen geen pijl meer raakschieten dacht hij en bovendien slaan ze een verschrikkelijk figuur! Angsten staken de wijze mannen van Jabes de hoofden bijeen: Geef ons nog zeven dagen dan sturen wij de boodschappers naar alle windstreken om te zien of er iemand is die ‘t voor ons opneemt. Zo niet dan geven we ons over. Nahas liet hen hun gang gaan. Zo zeker was hij ven zichzelf. Die boden kwamen ook in Giba, en daar vertelden ze alles wat er besproken was. Het barre nieuws ging van mond tot mond. En toen de mensen het allemaal gehoord hadden begonnen ze te jammeren en te schreeuwen. Maar kijk! Daar komt Saul aan zo bij de koeien vandaan. Hij zei: ’Wat schreeuwen jullie. Wat is er aan de hand? En ze vertelden alles. Toen Saul dat hoorde raakte Gods geest weer aan, precies zoals toen, tussen de profeten. En razende woede maakte zich van hem meester. Hij greep een koppel ossen hakte ze in stukken en met die bloederige vleesbrokken stuurde hij de mannen heel Israël door, tot in alle hoeken van het land met de boodschap erbij.
Wie niet onmiddellijk achter Saul staat en Samuël mee optrekt diens ossen gaan er precies zo aan. Het hele volk was diep onder de indruk. Ze vertrokken als één man achter Saul aan. In Busak inspecteerde Saul de troepen. Tegen de boden uit Jabes zei hij: Zeg maar tegen jullie mensen dat we er aan komen! Morgen worden jullie ontzet, op klaar lichte dag. De boden gingen het zeggen aan de mannen van Jabes. Wat waren ze blij! Ze lieten koning Jabes een boodschap brengen: Morgen trekken we de stad uit en dan mag u met ons doen wat u wilt. De volgende morgen verdeelde Saul zijn mannen en drie groepen. Bij zonsopgang verschenen ze al bij de tenten van de belegeraars. Ze vochten tot het heest van de dag. Toen was de strijd beslist. De vijanden werden naar alle kanten uiteengeslagen. Geen twee bleven bij elkaar. Toen zeiden de mensen tegen Samuël: Wie waren dat ook weer die laatst zeiden: Moet die Saul koning over ons wezen? Geef hier die vlegels dan slaan we ze dood! Maar Saul zei: Nee. Vandaag wordt er bij ons niemand gedood.
Want vandaag heeft Hij, onze Heer, Israël bevrijd. Nu had Israël eindelijk een koning. En is van toen allesgoed gegaan. Tobias? vroeg Oeri een paar dagen later. De jongens hadden uitvoerig aan hun oude vriend verteld wat ze van rabbi Jitri geleerd hadden. Nadenkend keek de oude Tobias naar de jongens. Nee, zei hij langzaam. Nee, eigenlijk niet goed, Samuël had gezegd: Als je nu maar doet wat de koning beveelt, en niet bij het minste of geringste ongehoorzaam bent dan hoef je niet bang te zijn. De Heer zal je niet in de steek laten en ik ook niet. Maar nu was Saul dan twee jaar koning en veel meer dan een soort schaduw figuur was hij niet. Je moet denken: niemand in Israël wist precies hoe het was om een koning te hebben. Ze waren daar nooit bij groot geworden. God was immers altijd hun koning geweest. Zelfs wist Saul ook niet altijd zo precies waar nu de grenzen van zijn bevoegdheid lagen. En het gebeurde meer dan eens dat hij in botsing kwam met Samuël de formidabele Samuël die tenslotte nog altijd alles tegelijk was: richter, priester en een profeet! Samuël Saul opdroeg de Amalekieten te verslaan. Over alle buit moest de ban worden uitgeroepen; niets mocht de koning houden, geen man, geen vrouw, geen os, geen kameel, niets! Saul voerde uit wat Samuël hem gezegd had. Alleen; de beste schapen en runderen bewaarde hij. Toen Samuël het hoorde volgde er een woede uitbarsting. En voor Saul was het een slechte beurt. Een andere keer begaf Saul zich op het terrein van Samuël, de priester. Dat was toen Saul met zijn leger in het nauwe gedreven was bij Michmas. De soldaten van Israël beseften heel goed dat ze omsingeld waren door de Filistijnen. In doodangst verstopten ze zich in holen, bosjes en uitgedroogde waterputten. Nu had Samuël beloofd te komen voor het offer de gewone gang van zaken vóór elke veldslag en Saul wachtte. Zeven dagen wachtte hij. Maar wie er kwam geen Samuël. En het volk dat hoe langer hoe benauwder werd dreigde naar alle richtingen uiteen te vluchten. Toen zei Saul: Breng alles wat we voor het offer nodig hebben hier. Als de priester dan niet komt doe ik het wel. En dat deed hij ook. Maar net was hij er mee klaar of Samuël verscheen. Onmiddellijk liep Saul de oude man tegemoet om hem eerbiedig te begroeten. Maar Samuël zei: Wat heb jij gedaan? Haastig zei Saul, struikelde over zijn eigen woorden: Ja, ik zag het volk uiteen dreigde te rennen, en u kwam niet op de afgesproken dag, en de Filistijnen liggen allemaal voor Michmas dus wat moest ik doen? Ik zei: daar komen de Filistijnen aan, en we hebben de Heer een offer gebracht.
Toen heb ik het zelf maar gedaan! Samuël zei: Schei maar uit. Dwaas die je bent. Wie is hier de priester Blijf liever op je eigen terrein. Ja, had je dat nu maar gedaan! Dan had de Heer jouw koningschap levenslang gevestigd. Nu zoekt Hij al een ander, een man naar zijn hart. En Samuël draaide zich om en ging weg. In Bethlehem heeft hij in alle stilte David, de jongste zoon van Isaï tot koning gezalfd in Sauls plaats. Dat ging zo, zei Tobias. O, dat verhaal ken ik riep Oeri, dat heeft rabbi Rachiem mij uit het hoofd laten leren! Mag ik! Ga je gang maar Oeri zei Tobias. En Oeri vertelde precies wat hij geleerd had: De Heer sprak tot Samuël: Hoe lang wil je nog treuren om Saul? Ik wil niet langer koning over Israël is. Vul je hoorn met olie en ga naar Isaï die in Bethlehem woont: Onder zijn zonen heb ik een koning gezien! Samuël zei: Hoe kan ik dat doen? Als Saul dat hoort dan vermoordt hij me! De Heer sprak: Neem een jonge koe mee en als je daar komt zeg je: Ik ben gekomen om dit kalfje voor de Heer te slachten. Nodig dan Isaï aan de maaltijd dan zal ik je wel laten weten wat je moet doen: de man die Ik je aanwijs die moet je zalven. Samuël deed wat de Heer gesproken had. Toen hij Bethlehem binnenging, kwamen de oudsten van de stad hem bevend tegemoet. Ze zeiden: Betekent je komst: shalom, vrede? Samuël zei: Shalom! Ik ben gekomen om voor de Heer een kalf te slachten. Kom samen aan de maaltijd. Hij nodigde ook Isaï en zijn zonen aan de maaltijd. En het gebeurde toen ze binnen kwamen, daar zag Samuël Eliab de geweldige en hij zei bij zichzelf: Dit is hem de gezalfde. Maar de Heer zei tot Samuël: Kijk nu niet hoe hij er uit ziet, naar zijn geweldige gestalte, want ik wil hem niet als koning! Waar mensen naar kijken daar gaat het niet om. De mensen kijken naar de buitenkant de Heer kijkt in het hart. Toen riep Isaï Abinadab, de een oudste en liet hem voor Samuël langs gaan. Maar hij zei: Ook Isaï liet Sjamma langs Samuël gaan. Maar Samuël zei: Zo liet Isaï zeven zonen langs Samuël gaan. Maar Samuël zei: tegen Isaï: Geen van hen heeft de Heer gekozen.
Toen zei Samuël tegen Isaï: zijn dat alle jongens? Isaï zei: alleen de kleinste is nog over, hij is herder; hij weidt de schapen. Samuël zei: Laat hem hier komen! Wij zullen niet eten voordat hij er is. Isaï liet hem halen. Hij had roodachtig haar mooie ogen een knappe jongen om te zien. De Heer sprak tot Samuël Zalf hem, want hij is het! Samuël nam de hoorn met olie en goot die leeg over zijn hoofd van David, de kleinste te midden van zijn broers. Oeri had het goed verteld want Tobias knikte. Nu nam hij zelf de draad weer op: het was die zelfde David die steeds een grotere rol in Sauls opvolging ging spelen. Vanaf dat ogenblik dat Samuël hem als Sauls opvolger had aangewezen maar dat wist niemand nog gelukte alles wat David ondernam. In alles wat hij deed straalde de zegen van de Heer van Hem af. Ja, wat kon David eigenlijk niet? Zelfs de Filistijnen was hij niet bang. De Filistijnen? Zijn die er eigenlijk altijd al geweest? Vroeg Uri onnozel. Tobias lachte. Je zou het wel zeggen zei hij hart grondig. Steeds opnieuw waren ze een bedreiging voor ons. En iedereen was als de dood voor hen. Alleen David niet. Trouwens je kent toch het verhaal wel dat hij als jongen al gevochten heeft met één van hun sterkste krachtpatsers? Dat was.. Laat mij dat dan vertellen! Onderbrak Jochai haastig. Want heimelijk vond hij dat verhaal het mooist: waarin een kleine jongen een reus te sterk is. Zonder antwoord af te wachten begon hij.
Ingezonden door Suzan de Boe.