De gevangen bewaarder.
13/11/21 13:53
De gevangen bewaarder.
Er ging een wonderlijke vrouw door de stad, met een vreemde blik in haar ogen. Zij liep vrij rond en deed niemand kwaad, maar ieder kon wel zien dat zij niet was als de andere mensen. Zij had geen macht meer over har eigen gedachten. Een Boze geest had bezit van haar genomen. Zij was de slavin van een paar mannen in Philippi. Haar lichaam en haar ziel waren geen van beide vrij. Maar haar meesters wier eigendom wier eigendom zij was beklaagden haar niet. Die waren zelfs verheugd over haar ongeluk want zij gebruikten haar als waarzegster. De mensen kwamen tot haar om iets over hun toekomst te horen. De geest die haar beheerste gaf haar de woorden in die ze zeggen moest. En daarbij stonden haar meesters en streken het geld op dat bijgelovige mensen moesten betalen. Zo was de arme vrouw een bron van rijke inkomsten voor die mannen. Zo werden zij rijk door haar ellende. Nu ging die slavin door de straat en zag vier mannen aankomen ernstige mannen met vriendelijke rustige ogen. Het waren de vier gezanten van Jezus: Paulus, Silas, Lucas en Thimotheus. Maar de mensen wisten dat niet. Die vrouw echter bleef staan om hen na te kijken en zij wist het plotseling wel! Zij liep Paulus en zijn vrienden achterna en riep luid: Deze mensen zijn Dienstknechten van de allerhoogste God, die u de weg tot behoudenis boodschappen. Het was de Boze geest in haar, die haar dwong te roepen. En voortaan iedere dag als Paulus met zijn vrienden door de stad ging volgde hen die vrouw met haar wilde ogen en haar krijsende roep. Zo wilde de Boze geest het werkt van Jezus in Philippi bederven. Dat begreep Paulus. Hij had dagen lang het geroep van die vrouw geduldig verdragen, maar eindelijk verdroot het hem. En toen bestrafte hij niet de slavin dat arme schepsel was onschuldig maar de Boze geest en zei: Ik gelast u in de naam van Jezus Christus van haar ut te gaan. En vanaf dat ogenblik was die vrouw genezen. Haar ogen waren normaal en rustig als van andere mensen er was grote vreugde in omdat haar ziel verlost was van die vreselijke slavernij. Maar een slavin van mensen was zij nog wel. En toen haar meesters haar zo zagen waren die helemaal niet blij. Het geluk van die vrouw liet hun onverschillig. Maar dat zij nu niet meer kon waarzeggen en dat daardoor de kans op voordeel weg was vonden zij verschrikkelijk. Ze brachten al hun vrienden op de been en wisten twee van de vier predikers te grijpen: Paulus en Silas; die sleurden ze naar de markt voor het Romeinse stadsbestuur. En toen spraken ze niet over hun slavin want voor die genezing van die vrouw konden Paulus en Silas moeilijk bestraft worden. Maar zij beschuldigden hen van allerlei Boze dingen. Deze mensen brengen onze stad in rep en roer! riepen ze. Het zijn Joden en ze leren het volk verkeerde dingen! Ze hadden niets ergers kunnen zeggen! Want voor niets was de overheid zo bang als voor oproer. En de Joden waren in die tijd gehaat en zelfs door de keizer uit Rome verbannen. Het volk op de markt begon dreigend samen te scholen. En de hoofdlieden scheurden Paulus en Silas de keren van het lijf en lieten hun vast binden aan de geselpaal. Naar hun verdediging wilden ze niet eens luisteren, een verhoor vonden ze onnodig. De geselroeden suisden reeds door de lucht, de slagen striemde neer. Het was een ontzettende pijniging. Na vele slagen werden ze meegesleurd naar de gevangenis en de bewaarder kreeg het bevel te bewaken. Daarom sloot hij ze op in de binnenste kerker, een donker, vochtige hol, waaruit ontvluchten onmogelijk was. Ten overvloede sloot hij hen voeten in het blok, een zware houten balk met ronde gaten waar hun enkels juist in pasten. Toen viel de deur van de kerker dicht en de sterke grendels werden ervoor geschoven. Zo was het werk van Paulus en Silas onmogelijk geworden. Het scheen wel alsof de satan in Philippi de overwinning had gehaald! Paulus en Silas zaten in volgslagen duisternis. Hun ruggen schroeiden van pijn; hun kleren kleefden aan de bebloede huid. Hun enkels werden omkneld door de zware balk, om hun polsen klemde de boeien. Maar Paulus en Silas wisten voor wie ze dit alles deden. Ze dachten aan Jezus, hun Meester, die oneindig veel meer had gelden voor hen. Ze hieven hun ogen op in de duisternis en baden en wisten dat zijn ogen hen zagen. Toen werden hun harten vervuld en plotseling zetten ze een psalm in midden in de nacht, een lofzang ter ere van God die hun dit lijden had waardig gekeurd. De beiden krachtige mannenstemmen weerklonken door duistere gewelven, en andere gevangen hieven verbaasd de hoofden op en luisterden ademloos toe. Die zang leek een toverzang, waarvoor de muren weken. Zij trilden op hun grond vesten, zij Wankelden en scheurden door hun geweld van een zware aardbeving. Alle deuren sprongen uit hun grendels en gingen open. En door een goddelijk wonder raakten de boeien los en alle gevangenen waren vrij. De bewaarder, uit zijn slaap opgeschrikt zag bij het licht der sterren de deuren openstaan en hij kon niet anders denken, dan dat alle gevangenen ontsnapt waren. Doodangst greep hij hun aan. Hij was een verloren man! Nu hij dit niet had kunnen voorkomen, wachtte hem zeker een ontzettende straf. En hij werd bang dat hij in zijn wanhoop zijn zwaard trok om zelfmoord te plegen. Maar Paulus riep: Doe u zelf geen kwaad want wij zijn allen hier! De gevangenbewaarder kon het bijna niet geloven. Hij liet licht brengen en sprong de keldergewelven van de gevangenis in. Bevende overal zijn leden wierp hij zich voor Paulus neer. Daarna leidde hij hen naar buiten om hen te beschermen voor het vallende puin en wist van angst en eerbied geen raad. Hoe moest hij gered worden van de hemelse straf, omdat hij deze mensen geboeid en gepijnigd had? Had de slavin niet geroepen dat deze mannen de weg tot behoudenis boodschapten? Hij stamelde: Heren, wat moet ik doen om behouden te worden? Zij zeiden: Stel uw vertrouwen op de Here Jezus en gij zult behouden worden, gij en uw huis. Toen hebben ze daar midden in de nacht op de binnenplaats van de gevangenis. Het evangelie gepredikt voor de gevangen bewaarder en zijn huis genoten.
Ingezonden door Suzan de Boe.
Er ging een wonderlijke vrouw door de stad, met een vreemde blik in haar ogen. Zij liep vrij rond en deed niemand kwaad, maar ieder kon wel zien dat zij niet was als de andere mensen. Zij had geen macht meer over har eigen gedachten. Een Boze geest had bezit van haar genomen. Zij was de slavin van een paar mannen in Philippi. Haar lichaam en haar ziel waren geen van beide vrij. Maar haar meesters wier eigendom wier eigendom zij was beklaagden haar niet. Die waren zelfs verheugd over haar ongeluk want zij gebruikten haar als waarzegster. De mensen kwamen tot haar om iets over hun toekomst te horen. De geest die haar beheerste gaf haar de woorden in die ze zeggen moest. En daarbij stonden haar meesters en streken het geld op dat bijgelovige mensen moesten betalen. Zo was de arme vrouw een bron van rijke inkomsten voor die mannen. Zo werden zij rijk door haar ellende. Nu ging die slavin door de straat en zag vier mannen aankomen ernstige mannen met vriendelijke rustige ogen. Het waren de vier gezanten van Jezus: Paulus, Silas, Lucas en Thimotheus. Maar de mensen wisten dat niet. Die vrouw echter bleef staan om hen na te kijken en zij wist het plotseling wel! Zij liep Paulus en zijn vrienden achterna en riep luid: Deze mensen zijn Dienstknechten van de allerhoogste God, die u de weg tot behoudenis boodschappen. Het was de Boze geest in haar, die haar dwong te roepen. En voortaan iedere dag als Paulus met zijn vrienden door de stad ging volgde hen die vrouw met haar wilde ogen en haar krijsende roep. Zo wilde de Boze geest het werkt van Jezus in Philippi bederven. Dat begreep Paulus. Hij had dagen lang het geroep van die vrouw geduldig verdragen, maar eindelijk verdroot het hem. En toen bestrafte hij niet de slavin dat arme schepsel was onschuldig maar de Boze geest en zei: Ik gelast u in de naam van Jezus Christus van haar ut te gaan. En vanaf dat ogenblik was die vrouw genezen. Haar ogen waren normaal en rustig als van andere mensen er was grote vreugde in omdat haar ziel verlost was van die vreselijke slavernij. Maar een slavin van mensen was zij nog wel. En toen haar meesters haar zo zagen waren die helemaal niet blij. Het geluk van die vrouw liet hun onverschillig. Maar dat zij nu niet meer kon waarzeggen en dat daardoor de kans op voordeel weg was vonden zij verschrikkelijk. Ze brachten al hun vrienden op de been en wisten twee van de vier predikers te grijpen: Paulus en Silas; die sleurden ze naar de markt voor het Romeinse stadsbestuur. En toen spraken ze niet over hun slavin want voor die genezing van die vrouw konden Paulus en Silas moeilijk bestraft worden. Maar zij beschuldigden hen van allerlei Boze dingen. Deze mensen brengen onze stad in rep en roer! riepen ze. Het zijn Joden en ze leren het volk verkeerde dingen! Ze hadden niets ergers kunnen zeggen! Want voor niets was de overheid zo bang als voor oproer. En de Joden waren in die tijd gehaat en zelfs door de keizer uit Rome verbannen. Het volk op de markt begon dreigend samen te scholen. En de hoofdlieden scheurden Paulus en Silas de keren van het lijf en lieten hun vast binden aan de geselpaal. Naar hun verdediging wilden ze niet eens luisteren, een verhoor vonden ze onnodig. De geselroeden suisden reeds door de lucht, de slagen striemde neer. Het was een ontzettende pijniging. Na vele slagen werden ze meegesleurd naar de gevangenis en de bewaarder kreeg het bevel te bewaken. Daarom sloot hij ze op in de binnenste kerker, een donker, vochtige hol, waaruit ontvluchten onmogelijk was. Ten overvloede sloot hij hen voeten in het blok, een zware houten balk met ronde gaten waar hun enkels juist in pasten. Toen viel de deur van de kerker dicht en de sterke grendels werden ervoor geschoven. Zo was het werk van Paulus en Silas onmogelijk geworden. Het scheen wel alsof de satan in Philippi de overwinning had gehaald! Paulus en Silas zaten in volgslagen duisternis. Hun ruggen schroeiden van pijn; hun kleren kleefden aan de bebloede huid. Hun enkels werden omkneld door de zware balk, om hun polsen klemde de boeien. Maar Paulus en Silas wisten voor wie ze dit alles deden. Ze dachten aan Jezus, hun Meester, die oneindig veel meer had gelden voor hen. Ze hieven hun ogen op in de duisternis en baden en wisten dat zijn ogen hen zagen. Toen werden hun harten vervuld en plotseling zetten ze een psalm in midden in de nacht, een lofzang ter ere van God die hun dit lijden had waardig gekeurd. De beiden krachtige mannenstemmen weerklonken door duistere gewelven, en andere gevangen hieven verbaasd de hoofden op en luisterden ademloos toe. Die zang leek een toverzang, waarvoor de muren weken. Zij trilden op hun grond vesten, zij Wankelden en scheurden door hun geweld van een zware aardbeving. Alle deuren sprongen uit hun grendels en gingen open. En door een goddelijk wonder raakten de boeien los en alle gevangenen waren vrij. De bewaarder, uit zijn slaap opgeschrikt zag bij het licht der sterren de deuren openstaan en hij kon niet anders denken, dan dat alle gevangenen ontsnapt waren. Doodangst greep hij hun aan. Hij was een verloren man! Nu hij dit niet had kunnen voorkomen, wachtte hem zeker een ontzettende straf. En hij werd bang dat hij in zijn wanhoop zijn zwaard trok om zelfmoord te plegen. Maar Paulus riep: Doe u zelf geen kwaad want wij zijn allen hier! De gevangenbewaarder kon het bijna niet geloven. Hij liet licht brengen en sprong de keldergewelven van de gevangenis in. Bevende overal zijn leden wierp hij zich voor Paulus neer. Daarna leidde hij hen naar buiten om hen te beschermen voor het vallende puin en wist van angst en eerbied geen raad. Hoe moest hij gered worden van de hemelse straf, omdat hij deze mensen geboeid en gepijnigd had? Had de slavin niet geroepen dat deze mannen de weg tot behoudenis boodschapten? Hij stamelde: Heren, wat moet ik doen om behouden te worden? Zij zeiden: Stel uw vertrouwen op de Here Jezus en gij zult behouden worden, gij en uw huis. Toen hebben ze daar midden in de nacht op de binnenplaats van de gevangenis. Het evangelie gepredikt voor de gevangen bewaarder en zijn huis genoten.
Ingezonden door Suzan de Boe.