October 2021
Lea en Rachel, verhaal van twee zussen.
07/10/21 11:56
Lea en Rachel, verhaal van twee zussen.
Zo vluchtte Jakob uit Bersjaba, naar het oosten waar zijn oom Laban moest wonen. Als je die voetstappen eens tellen moest! Maar eindelijk kwam hij toch in de buurt van Haran. Die avond keek hij extra oplettend om zich heen. Voor zich uit in het veld zag hij een put, zo eentje waar ’s avonds alle dieren komen drinken. Wel drie kudden schapen lagen er omheen, en de herders achterover op hun elle bogen geleund. Het leek wel of ze op iets wachtten. Zwaar en groot lag een steen op de opening van de put. Ze lagen de vreemdeling nieuwsgierig op te nemen. Jakob schraapte zijn keel. Zo mannen, en waar komen jullie vandaan? Vroeg hij. O, uit Haran, antwoorde de schaapherder. Haran! dacht Jakob dan ben ik er bijna! Kennen jullie mijn oom soms? Informeerde Jakob, mijn oom Laban? Ja, natuurlijk kennen we die! Hij woont hier vlak in de buurt! Gaat het goed met hem? O, ja hoor! Kijk daar in de verte komt zijn dochter Rachel, met die lammetjes. Jakob keek. Heel in de verte kwam een donker meisje aan. Toen zei Jacob tot de herders: het is klaar lichte dag en helemaal nog geen tijd het vee bijeen te drijven. Waarom geven jullie die beesten niet te drinken? Dan kunnen jullie ze daarna nog een hele tijd laten grazen. Geen sprake van, dat doen wij nooit! Zei een van die herders. We wachten tot alle herders hier zijn, en de schapen ook, en dan rollen we met z’n allen die kolossale steen van die put. En dan geven we de schapen drinken. Terwijl de herder tegen Jacob praatte was Rachel dichterbij gekomen, de lammeren van haar vader achter haar aan, want Rachel was een herderin. Jacob deed geen oog van haar af. Dat is mijn nichtje, dacht hij, de dochter van mijn oom Laban, en dat zijn al haar schapen. Hij kwam naar voren, stroopte zijn mouwen op, en rolde de steen van de put af. Kom maar, zei hij tegen Rachel. En hij gaf haar schapen te drinken. Stom verbaasd keken de herders toe. Maar Jacob liep, naar Rachel toe, sloeg zijn armen om haar heen en riep: Rachel, Rachel! De tranen sprongen hem in zijn ogen van ontroering. Ik ben Jacob! Mijn vader is Isaäk, en mijn moeder is Rebekka, de zuster van jou vader. Rachel rende naar huis om haar vader Laban te gaan vertellen wie er aan de put stond. Hij heet Jacob, vader! Uit Berseba! En sterk dat die is! In zijn eentje tilde hij eventjes die steen van de put, je weet wel. En mijnschapen gaf hij te drinken en…. Toen Laban hoorde wat er allemaal gebeurd was bij de put, en dat zijn neef Jacob er was, rende hij op zijn beurt het huis uit, Jacob tegemoet. Hij sloeg zijn armen om Jacob heen, en kuste hem, zoals familie leden doen die elkaar lang niet gezien hebben. Nee, maar Jacob, dat jij er bent jongen, en is alles goed thuis? En heb je al gegeten, je zult wel moe zijn, ga gauw mee, vooruit. O, wat ben ik blij dat je er bent. We horen bij elkaar? Kom mee, Jacob je logeert bij ons! En Jacob ging mee. Hij bleef niet drie dagen, zoals bij gasten de gewoonte was, maar een hele maand. Zoveel haast had hij nu ook weer niet om Esau terug te zien! Hij hielp oom Laban op de boerderij. En na die ene maand bleef hij nog. Zijn oom had al gauw een flinke knecht aan zijn neefje uit Kanaän. Hoor eens, zei Laban op een goeie dag, je bent nu wel familie van me, maar ’t zou toch al te gek zijn als je daarom voor niets moest werken. Vertel op, wat wil je verdienen? Gespannen keek hij Jacob aan. Nu had Laban twee dochters, de oudste hete Lea, en de jongste Rachel. Maar ze waren heel verschillend. Lea had fletse doffe ogen die niets zeiden. Nee, dan Rachel! Mooi dat ze was, Ze had prachtige ogen! Jacob was een beetje verliefd op Rachel. Dat was eigenlijk al zo vanaf het ogenblik dat hij haar voor het eerst gezien had, bij de put. Oom zei hij, ik wil wel zeven jaar voor niets werken, als ik dan met Uw jongste dochter Rachel mag trouwen. Laban dacht na. Tenslotte was Rachel de jongste, en ’t was de gewoonte dat eerst de oudste trouwde. Maar hij zei: Het is beter dat ik haar aan jou geef dan aan een andere man. Blijf bij mij. En Jacob werkte als Labans knecht voor zeven jaar. Dat lijkt lang. Toch kwamen die jaren hem voor als een paar dagen! Want hij hield van haar. Maar toen de zeven jaren om waren zei hij tegen zijn oom: Nu wil ik mijn vrouw. Mijn werktijd is om. Ik wil trouwen. Goed zei Laban, we maken er een geweldig feest van. Hij nodigde het hele dorp uit en gaf een bruiloft die klonk als een klok. Er werd gegeten en gedronken. Tot ver in de omtrek spraken ze over dat feest. Maar ’s avonds toen iedereen doodmoe en half dronken naar zijn kamer ging bracht Laban stilletjes Lea naar de bruidsslaapkamer. Het dienst meisje Zilpa ging ook mee. En het duurde niet lang of iedereen sliep in, want het was me maar eventjes een feest geweest, En, s morgens toen Jacob wakker werd, zijn ogen uitwreef, en naast zich keek… Wat? Het was Lea. Woedend stormde hij zijn bed uit. Wat zijn dat voor streken? Schreeuwde hij tegen zijn oom Laban. Ik heb voor Rachel gewerkt al die tijd. Waarom hebt U mij bedrogen? Maar Laban zei: Zo doet men het hier nu eenmaal niet, Jacob, dat men de jongste ten huwelijk geeft voordat de oudste getrouwd is…. Jacob keek Laban met dichtgeknepen ogen aan. Deden die woorden hem soms denken aan iets dat vroeger bij hem thuis gebeurd was, ook iets waarbij de jongste kreeg voor de oudste bestemd was. Maar hij zei niets, zijn verdriet was te groot. Zo doen we dat nu eenmaal hier zei Laban nog eens. Maar toen hij het gezicht van zijn neef Jacob zag zei hij: Breng nu eerst de bruiloft week met Lea door. Na die feest week krijg je dan ook Rachel tot vrouw. En dan werk je voor haar ook nog zeven jaar. Afgesproken? Jacob deed het!
Ingezonden door Suzan de Boe.
Zo vluchtte Jakob uit Bersjaba, naar het oosten waar zijn oom Laban moest wonen. Als je die voetstappen eens tellen moest! Maar eindelijk kwam hij toch in de buurt van Haran. Die avond keek hij extra oplettend om zich heen. Voor zich uit in het veld zag hij een put, zo eentje waar ’s avonds alle dieren komen drinken. Wel drie kudden schapen lagen er omheen, en de herders achterover op hun elle bogen geleund. Het leek wel of ze op iets wachtten. Zwaar en groot lag een steen op de opening van de put. Ze lagen de vreemdeling nieuwsgierig op te nemen. Jakob schraapte zijn keel. Zo mannen, en waar komen jullie vandaan? Vroeg hij. O, uit Haran, antwoorde de schaapherder. Haran! dacht Jakob dan ben ik er bijna! Kennen jullie mijn oom soms? Informeerde Jakob, mijn oom Laban? Ja, natuurlijk kennen we die! Hij woont hier vlak in de buurt! Gaat het goed met hem? O, ja hoor! Kijk daar in de verte komt zijn dochter Rachel, met die lammetjes. Jakob keek. Heel in de verte kwam een donker meisje aan. Toen zei Jacob tot de herders: het is klaar lichte dag en helemaal nog geen tijd het vee bijeen te drijven. Waarom geven jullie die beesten niet te drinken? Dan kunnen jullie ze daarna nog een hele tijd laten grazen. Geen sprake van, dat doen wij nooit! Zei een van die herders. We wachten tot alle herders hier zijn, en de schapen ook, en dan rollen we met z’n allen die kolossale steen van die put. En dan geven we de schapen drinken. Terwijl de herder tegen Jacob praatte was Rachel dichterbij gekomen, de lammeren van haar vader achter haar aan, want Rachel was een herderin. Jacob deed geen oog van haar af. Dat is mijn nichtje, dacht hij, de dochter van mijn oom Laban, en dat zijn al haar schapen. Hij kwam naar voren, stroopte zijn mouwen op, en rolde de steen van de put af. Kom maar, zei hij tegen Rachel. En hij gaf haar schapen te drinken. Stom verbaasd keken de herders toe. Maar Jacob liep, naar Rachel toe, sloeg zijn armen om haar heen en riep: Rachel, Rachel! De tranen sprongen hem in zijn ogen van ontroering. Ik ben Jacob! Mijn vader is Isaäk, en mijn moeder is Rebekka, de zuster van jou vader. Rachel rende naar huis om haar vader Laban te gaan vertellen wie er aan de put stond. Hij heet Jacob, vader! Uit Berseba! En sterk dat die is! In zijn eentje tilde hij eventjes die steen van de put, je weet wel. En mijnschapen gaf hij te drinken en…. Toen Laban hoorde wat er allemaal gebeurd was bij de put, en dat zijn neef Jacob er was, rende hij op zijn beurt het huis uit, Jacob tegemoet. Hij sloeg zijn armen om Jacob heen, en kuste hem, zoals familie leden doen die elkaar lang niet gezien hebben. Nee, maar Jacob, dat jij er bent jongen, en is alles goed thuis? En heb je al gegeten, je zult wel moe zijn, ga gauw mee, vooruit. O, wat ben ik blij dat je er bent. We horen bij elkaar? Kom mee, Jacob je logeert bij ons! En Jacob ging mee. Hij bleef niet drie dagen, zoals bij gasten de gewoonte was, maar een hele maand. Zoveel haast had hij nu ook weer niet om Esau terug te zien! Hij hielp oom Laban op de boerderij. En na die ene maand bleef hij nog. Zijn oom had al gauw een flinke knecht aan zijn neefje uit Kanaän. Hoor eens, zei Laban op een goeie dag, je bent nu wel familie van me, maar ’t zou toch al te gek zijn als je daarom voor niets moest werken. Vertel op, wat wil je verdienen? Gespannen keek hij Jacob aan. Nu had Laban twee dochters, de oudste hete Lea, en de jongste Rachel. Maar ze waren heel verschillend. Lea had fletse doffe ogen die niets zeiden. Nee, dan Rachel! Mooi dat ze was, Ze had prachtige ogen! Jacob was een beetje verliefd op Rachel. Dat was eigenlijk al zo vanaf het ogenblik dat hij haar voor het eerst gezien had, bij de put. Oom zei hij, ik wil wel zeven jaar voor niets werken, als ik dan met Uw jongste dochter Rachel mag trouwen. Laban dacht na. Tenslotte was Rachel de jongste, en ’t was de gewoonte dat eerst de oudste trouwde. Maar hij zei: Het is beter dat ik haar aan jou geef dan aan een andere man. Blijf bij mij. En Jacob werkte als Labans knecht voor zeven jaar. Dat lijkt lang. Toch kwamen die jaren hem voor als een paar dagen! Want hij hield van haar. Maar toen de zeven jaren om waren zei hij tegen zijn oom: Nu wil ik mijn vrouw. Mijn werktijd is om. Ik wil trouwen. Goed zei Laban, we maken er een geweldig feest van. Hij nodigde het hele dorp uit en gaf een bruiloft die klonk als een klok. Er werd gegeten en gedronken. Tot ver in de omtrek spraken ze over dat feest. Maar ’s avonds toen iedereen doodmoe en half dronken naar zijn kamer ging bracht Laban stilletjes Lea naar de bruidsslaapkamer. Het dienst meisje Zilpa ging ook mee. En het duurde niet lang of iedereen sliep in, want het was me maar eventjes een feest geweest, En, s morgens toen Jacob wakker werd, zijn ogen uitwreef, en naast zich keek… Wat? Het was Lea. Woedend stormde hij zijn bed uit. Wat zijn dat voor streken? Schreeuwde hij tegen zijn oom Laban. Ik heb voor Rachel gewerkt al die tijd. Waarom hebt U mij bedrogen? Maar Laban zei: Zo doet men het hier nu eenmaal niet, Jacob, dat men de jongste ten huwelijk geeft voordat de oudste getrouwd is…. Jacob keek Laban met dichtgeknepen ogen aan. Deden die woorden hem soms denken aan iets dat vroeger bij hem thuis gebeurd was, ook iets waarbij de jongste kreeg voor de oudste bestemd was. Maar hij zei niets, zijn verdriet was te groot. Zo doen we dat nu eenmaal hier zei Laban nog eens. Maar toen hij het gezicht van zijn neef Jacob zag zei hij: Breng nu eerst de bruiloft week met Lea door. Na die feest week krijg je dan ook Rachel tot vrouw. En dan werk je voor haar ook nog zeven jaar. Afgesproken? Jacob deed het!
Ingezonden door Suzan de Boe.