Zeventig maal Zeventig

ZEVENTIGMAAL ZEVEN MAAL.


Zeven+maal+zeventig+maal+vergeven!


















Jezus sprak nog veel met zijn discipelen in Kapérnaum. Hij leerde hun ook, hoe ze zich moesten gedragen, wanneer een broeder hen lelijk behandeld had. Dan moesten ze dat niet overal boos gaan rond vertellen! Ze moesten naar die broeder toegaan en er vriendelijk met hem over spreken, met hém alleen. En als hij berouw toonde, moesten ze het hem vergeven, wát hij ook misdreven had. Over die woorden had Petrus nagedacht. Maar als ik hem nu vergeven heb, dacht Petrus en hij doet het later nóg een keer? Als die man me nu telkens wéér kwaad doet, wat dan? Met die vraag kwam hij tot Jezus. Hij zei: Here, hoe veel maal zal mijn broeder tegen mij zondigen en moet ik hem vergeven? Tot zeven maal toe? Zeven maal was al heel veel, dacht Petrus. Want de wetgeleerden zeiden, dat drie maal genoeg was; de vierde keer mocht men zich wreken. Maar de Meester was zoveel milder en groter dan zij. Die zou wel willen dat men zeven maal vergaf. Maar het bleek dat Petrus nog veel te klein van de Meester had gedacht. Jezus antwoordde, Ik zeg u, niet tot zeven maal toe, maat tot zeventig maal.” Hij bedoelde dat men niet eens mocht tellen, hoe dikwijls men vergeven had. Want wie het aantal keren onthield, die was wel echt vergevensgezind? Eens had een mens zijn wraaklied gezongen, Kaïn wordt zevenvoudig gewroken, maar Lamech zeven en zeventig maal!” Maar in het Koninkrijk van Jezus klonk het lied van de liefde. Zoals Lamech altijd bereid was om te haten en wraak te nemen, zo moesten zijn discipelen altijd bereid zijn om lief te hebben en te vergeven. En toen vertelde Hij hun een gelijkenis om hun te leren, hoe nodig dat was. Er was eens een koning, een machtig oosters vorst, die afrekening wilde houden met zijn slaven. Hij liet ze allen voor zich verschijnen, opdat ze zouden betalen, wat ze hem schuldig waren. Toen werd er één voor hem geleid, die hem een hele grote som schuldig was. Tien duizend talenten moest hij de koning betalen, een som van miljoenen gulden maar hij stond met lege handen voor zijn heer. De koning beval, hem te verkopen, met zijn vrouw en kinderen en al wat hij bezat, opdat met de opbrengst toch een deel van de schuld betaald zou worden. Maar die slaaf wierp zich sidderend neder voor de troon en smeekte om genade. ,Here, heb geduld met mij, en ik zal u alles betalen!” Hij zou het nooit kunnen. Maar de koning was een barmhartig heer, mild en goed als een ander, en had een wonderlijk groot medelijden met hem. , Sta op ”zij hij. Ik heb de schuld kwijtgescholden. Ik heb u alles vergeven.” Vrolijk ging de slaaf heen. Al zijn zorgen waren in een ogenblijk weggenomen.

De goedheid van zijn meester had hem bewaard voor een vreselijke ellende. Maar toen hij buiten kwam, zag hij een van zijn medeslaven lopen, die hém nog geld schuldig was. Honderd schellingen slechts, een som van hoogstens vijftig gulden. Maar het was een schuld en hij had recht, om die op te eisen. Hij greep hem ruw bij de keel en riep, Betaal, wat u schuldig zijt!” En als hij daar juist voor de koning was neergevallen, zo viel deze man nu sidderend aan zijn voeten en smeekte om genade, Heb geduld met mij en ik zal u alles betalen!” Maar, zie… hij, die zelf zoveel ondervonden had, was voor de, ander streng en onbarmhartig. Hém was zoveel vergeven, - hij vergaf niets. Hij sleepte zijn slachtoffer mee over de straat en liet hem in de gevangenis werpen. Dáár zou die man dwangarbeid moeten verrichten, tot zijn schuld betaald zou zijn. Maar er waren andere slaven, die alles gezien hadden. Die kwamen verdrietig bij hun heer en vertelden hem wat er gebeurd was.

Toen ontbood de koning die onbarmhartige man en zei toornig, Slechte slaaf, al die schuld heb ik u kwijt gescholden, omdat u het mij dringend had gevraagd. Hadt ook u geen medelijden moeten hebben met u medeslaaf, zoals ik medelijden had met u?” En nu was er voor hem geen genade meer. Hij had zijn medeslaaf tevergeefs laten kermen, nu kermde hij zélf tevergeefs. De koning veroordeelde hem tot zware dwangarbeid, totdat hij heel zijn grote schuld betaald zou hebben. Hij zou het nooit kunnen. Nooit zou hij de vrijheid terug krijgen. Maar het was een rechtvaardige straf. Toen Jezus dit verhaal verteld had, zei hij, Alzo zal ook mijn Hemelse Vader u doen, indien u niet, een ieder zijn broeder, van harte vergeeft.”

Ingezonden door Suzan de Boe.