Het brood des Levens
Het Brood des Levens.
Jezus, trok opnieuw met zijn discipelen door een vreemd land, het land Phoënicië, dat ten noorden van Israël lag aan de Middellandse zee; het land van Tyrus en Sidon, het land van Izèbel, de goddeloze vrouw van Achab, en van de Baälpriesters. Het zelfde land, waar eens Elia zich had verborgen tijdens de grote droogte, bij de weduwe van Zarfath. Waarom had Hij zijn volk verlaten voor dit vreemde heidense land?... Omdat zijn volk Hèm verlaten had en naar zijn woorden niet meer luisteren wilde. In Galilea was het gebeurd, een dag nadat het volk zo wonderbaar door Jezus gespijzigd was. Op die morgen waren de mensen, die de vorige avond door Hem waren weggezonden en ergens in de buurt hadden overnacht, teruggegaan naar de plaats, waar zij gespijzigd waren. Ze dachten dat Jezus daar nog moest zijn, want er was geen scheepje geweest dan dat ene, waar zijn discipelen ingegaan waren. En Jezus was niet met zijn discipelen meegegaan, zij hadden die alleen weg zien varen. Zij zochten lang naar Jezus want zij hoopten dat ij weer brood onder hen zou laten uitdelen.
En daarom vonden ze het erg jammer, dat ze Hem maar niet terug konden vinden. Maar toen ze aan het strand stonden, zagen ze vissersscheepjes van Tiberias dicht bij de kust. En toen ze zeker wisten, dat Jezus hier niet meer was gingen ze in die scheepjes en voeren ermee naar de overzijde van het meer. Zo kwamen ze in Kapèrnaum. En zie daar vonden ze Hem! Dar stond Hij weer tussen zijn discipelen, als of Hij nooit bij hun weg was geweest. Hoe was Hij zo spoedig weer bij hun aan deze zijde van het meer gekomen, terwijl Hij toch niet met hen in het schip was gegaan?.. De mensen begrepen er niets van. Blij en verbaasd liepen ze op Hem toe. ,Rabbi, vroegen ze, wanneer zijt Gij hier gekomen?” Jezus keek hen verdrietig aan. Hij zag de begeerte en de opwinding in hun ogen en wist, waarom ze kwamen. Om brood en om wonderen zochten ze Hem, niet om Hem zelf. Niet omdat zij geloofden, dat Hij hen voor eeuwig gelukkig kon maken. Wanneer Hij hen brood zou blijven geven en wonderen blijven doen, zouden ze veel van Hem houden en Hem overal blijven volgen. Maar Hij was gekomen om een ander soort brood te brengen, het brood des levens, het Woord van God. Het was niet zijn taak om de honger van de lichamen te stillen, maar de honger van de zielen. Maar hun zielen hadden geen honger.
Er was geen echt verlangen naar God in die harten; er was weinig geloof. Jezus, werd bedroefd toen Hij zag, hoe weinig het was. Meer dan een jaar was Hij in Galilea en was dit de vrucht van al zijn werk?... Nu was er maar één middel meer, om deze mensen nog te redden: Ze moesten de waarheid horen. ,,Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, sprak Hij ernstig, gij zoekt Mij, omdat gij van de broden gegeten heb en verzadigt zijt. Werkt niet om de spijs die vergaat, maar om de spijs die blijft tot in het eeuwige leven, welke de Zoon des mensen u geven zal. Ik ben het brood des levens; wie tot Mij komt, zal nimmermeer hongeren, en wie in mij geloofd, zal nimmermeer dorsten. Want ik ben van de hemel nedergedaald om de wil mijns Vaders te doen:” En toen is wel gebleken, dat zij geen geloof hadden, want ze zeiden ontevreden tegen elkaar, Is dit niet Jezus de zoon van Jozef, wiens vader en moeder wij kennen? Hoe zegt Hij nu: Ik ben uit de hemel nedergedaald?”… En toen Hij verder sprak en zij merkten, dat Hij geen brood meer geven zou liepen zij weg. Ze zeiden: Deze rede is hard, wie kan dat aanhoren? En zelfs sommigen, die al een lange tijd bij Jezus gebleven waren, die zich zijn discipelen noemden, gingen nu ook heen. Toen ze merkten dat ze geen aardse voordelen van Hem behoefden te verwachten, hadden ze hem niet meer nodig en verlieten Hem. Alleen bleef Jezus niet. Want de twaalf bleven hun Meester trouw. Maar Hij wist, dat er zelfs bij hen één was, die eigenlijk óók weg had moeten lopen, als hij eerlijk had willen zijn. Eén was er, die óók alleen op voordeel, op eer en rijkdom wachtte. Maar de andere discipelen wisten dat niet. Jezus, alleen wist, dat het Judas Iskarioth was.
Hij vroeg aan zijn discipelen en het klonk zo bedroefd, Gij wilt toch ook niet weggaan?” Simon Petrus antwoordde beslist. Here, tot wie zullen wij heengaan? U hebt woorden van eeuwig leven!” En Judas zweeg. Nog eenmaal waarschuwde Jezus hem. Hij sprak, Heb ik niet u twaalven uitgekozen? En één van u is een duivel.” Maar Judas zweeg. En hij wandelde mee, toen Jezus het land verliet. Het land bleef zonder Jezus achter. Misschien als de mensen Hem een poos niet hoorden of zagen, zouden ze naar Hem gaan verlangen. Omdat Jezus zijn volk liefhad, liet Hij het alleen: opdat het zich bekeren zou… Nu was Hij met zijn discipelen in Phoenicë en had ergens in een huis zijn intrek genomen. Hier genoot Hij de rust, die Hij in Galilea tevergeefs had gezocht en had de tijd om zijn discipelen te onderwijzen. Want hier in dit heidense land predikte Hij niet. Niet, omdat Hij de heidenen verachtte, zoals de Joden deden! Later, wanneer Hij zijn werk zou hebben volbracht, zouden zijn discipelen de wereld ingaan om onder alle volkeren het geluk te verbreiden, dat Hij had gebracht. Nu was voor de heidenen Gods tijd nog niet gekomen. Maar de Samaritaanse vrouw van Sichar had toch al in Jezus geloofd en was door Hem gezegend! En ook hier, in het land van Tyrus en Sidon, viel een druppel van Gods genade. Jezus, had het niet gewild, dat iemand wist dat Hij daar was, maar Hij kon niet verborgen blijven.
Een vrouw liep Hem en zijn discipelen na. Zij had gehoord van Jezus wonderen in Israël. Here Zoon van David riep zij heb medelijden met mij! Mijn dochter is zo ziek, zij heeft een boze geest!. Jezus, liep door en deed, alsof Hij haar smekende stem niet gehoord had. Maar de vrouw gaf het niet op. Zij liep dichter achter Hem en bleef smeken om hulp voor haar kind, Here, Zoon van David. En de discipelen vonden het erg hinderlijk. Want zo zouden spoedig alle mensen weten, wie Jezus was en dan was het met zijn rust gedaan. Stuur haar weg. Want zij roept ons na. Zeiden ze. Hij antwoordden: Ik ben slechts gezonden tot de verloren schapen van het huis Israëls. Maar Hij stuurde haar niet weg. Hij wilde haar geloof op proef stellen. Toen knielde die vrouw voor Jezus neer. Here, help mij! Riep zij. En nòg deed Jezus alsof Hij niet helpen wilde. Hij zei: Het is niet goed, het brood der kinderen te nemen en het de honden voor te werpen. De vrouw begreep dat best. De kinderen, dat was het volk Israël. De honden waren de heidenen; door hoorde zij ook toe. Uit Israël was de Messias geboren, voor Israël allereerst was zijn zegen.
Maar er kon geen kruimel af? Ze zei: Zeker Here, maar de honden eten immers onder de tafel van de kruimels der kinderen! Jezus, antwoordde verheugd: O, vrouw, groot is uw geloof! U geschiede gelijk u wenst.
En haar dochter was genezen van dat ogenblik af.
Ingezonden door Suzan de Boe.