Een onvruchtbare vijgenboom
07/12/17 20:01
EEN ONVRUCHTBARE VIJGENBOOM.
Twee dagen was Jezus nog in de tempel. Lange moeilijke dagen waren het voor Hem en veel heeft Hij in deze twee dagen besproken tot zijn discipelen en het volk en ook tot de overpriesters en de schriftgeleerden. In die dagen hebben de rabbi, s en het volk hun laatste kans gehad om zich te bekeren, maar ze deden het niet. Ze dachten dat ze de bekering niet nodig hadden. En ze leken ook heel vroom en godsdienstig, vooral in deze dagen nu ze de grote offers brachten in de tempel. Maar al die offers waren leugens, want hun harten waren zonder liefde en geloof. En al hun vroom gepraat, het was leeg en onvruchtbaar. Dat volk van Israël, het leek op de onvruchtbare vijgenboom, die door Jezus werd vervloekt.
Die vijgenboom stond aan de weg van Bethanië naar Jeruzalem. De andere vijgenbomen waren nu in het voorjaar nog bijna kaal. Maar tussen de zwellende knoppen zaten reeds vol met heel kleine groene vruchtjes, die een rijke oogst beloofden. Zo gaat het altijd bij de vijgenboom: de vruchten komen vóór het blad. En hier en daar hing ook nog aan de kale takken een oude rijpe vijg van het vorige jaar, die nog best gegeten kon worden. Maar die ene boom stond daar trots aan de weg te pronken met een prachtige tooi van glanzende groene bladeren. Deze boom leek veel beter en vruchtbaarder dan de andere en onder zijn loof zou misschien een schat van vruchten van de laatste oogst te vinden zijn. Daarom liep Jezus ernaar toe, want Hij was op deze maandagmorgen al heel vroeg in Bethanië gegaan en had nog niet gegeten.
Maar er waren geen vruchten aan de boom te vinden, nog rijpe van het vorige jaar, nog kleine pasgeboren vruchtjes, die dit jaar rijpen zouden. Die schone pronk van bladeren was bedrog, de boom was onvruchtbaar. Toen Jezus dat zag sprak Hij tot de boom, alsof het een mens was. Hij zei luid, zodat al zijn discipelen het hoorden, Nooit eten meer iemand vrucht van u in eeuwigheid.” En hongerig ging Hij verder naar de stad, waar zijn werk wachtte. Hij kwam in het huis van zijn Vader, in de tempel, die Hij drie jaar geleden gereinigd had, toen het een huis van koophandel geworden was. Nu zaten daar weer wisselaars achter hun tafels en er stonden kooplui met duiven, en andere offerdieren. Met dezelfde heilige toorn als vroeger dreef Hij hen weer de tempel uit. En evenals de eerste keer moesten allen wijken voor zijn macht. Hij zei, Er staat geschreven: Mijn huis zal een bedehuis heten, maar u maakt het tot een rovershol.” Er was niemand die tegensprak. De andere kooplui vluchtten, de schriftgeleerden stonden stil hun woede te verbijten en het volk keek bewonderd toe. De ogen van de mensen schitterden, toen ze Jezus zó zagen: zó machtig, zó toornig, zo fier als een koning! Zó zagen ze Hem graag! Maar die zelfde dag zagen ze een ander Jezus, zachtmoedig en vol ontferming. Er kwamen blinden en kreupelen tot Hem in de tempel en Hij genas ze allen. Ze kwamen klagen en gingen jubelend weer heen.
En de kinderen die in de tempel waren, jubelden mee. Ze hielden veel van Jezus, die zo goed en vriendelijk was voor hen. En ze riepen wat ze de vorige dag de grote mensen hadden horen roepen, Hosanna, de Zoon van David!” Toen werd het de overpriesters en schriftgeleerden toch te erg. Ze moesten vooral niet meer dat zelfde van gisteren beleven. Ze drongen zich haastig door het volk, duwden de kinderen ruw opzij en riepen verontwaardig ,Hoort Gij wel, wat die kinderen zeggen?” Maar Jezus antwoordde rustig, Ja hebt u nooit gelezen: Uit de mond van kleine kinderen en zuigelingen hebt Gij lof bereid?” Ze wisten geen antwoord en dropen af. Ja, dat hadden ze wel gelezen, dat stond in de psalmen van David, dat zelfs de kleinste kinderen God loven zouden. Maar wie was Hij, dat Hij die woorden gebruiken durfde? Zo maakte Hij zichzelf toch aan God gelijk?... ,,Hoe durft Hij!” morden de schriftgeleerden. De Godslasteraar!”… En weer beraamde zij plannen om hem te doden. Het liefst hadden ze Hem dadelijk neergeslagen.
Maar Jezus stond die hele dag onbevreesd te prediken en zijn vijanden durfden Hem geen kwaad te doen, want zij waren bang voor het volk, dat ademloos naar Hem luisterde. Pas laat op de dag keerde Jezus vermoeid naar Bethanië terug en daar, bij zijn vrienden, overnachtte Hij. Toen Hij de volgende dag vroeg in de morgen weer met zijn discipelen naar Jeruzalem ging, riep Petrus plotseling verwonderd: ,,Meester, zie de vijgenboom, die Gij vervloekt hebt, is verdord!” De anderen zagen het ook. Toen leerde Jezus hun dat zij zelf nog groter wonderen zouden kunnen doen, indien hun geloof maar sterk genoeg was. Wanneer zij tot God in het gebed moesten hun harten vrij zijn van alle boze gedachten, van alle haat en wrok. En wanneer zij dan in ’t geheel niet zouden twijfelen, dat de Vader in de hemel hen horen zou, maar heel vast geloven zouden, dat het zeker gebeuren zou wat zij vroegen, dan zou het ook gebeuren.
Alles wat zij in het geloof zouden begeren, zouden zij zeker ontvangen. Maar toen zij verder gingen naar de stad, staarden de discipelen nog in grote verbazing terug naar die boom, die nu niet meer tros stond te pronken, zoals gisteren, maar zich toonde, zoals hij was: een onnut ding, dor en dood van de wortels af, dat spoedig uitgeroeid zou worden. Die boom was een beeld van de vreselijke straf, doe over Israël komen zou.
Opgemaakt door Suzan de Boe.
Twee dagen was Jezus nog in de tempel. Lange moeilijke dagen waren het voor Hem en veel heeft Hij in deze twee dagen besproken tot zijn discipelen en het volk en ook tot de overpriesters en de schriftgeleerden. In die dagen hebben de rabbi, s en het volk hun laatste kans gehad om zich te bekeren, maar ze deden het niet. Ze dachten dat ze de bekering niet nodig hadden. En ze leken ook heel vroom en godsdienstig, vooral in deze dagen nu ze de grote offers brachten in de tempel. Maar al die offers waren leugens, want hun harten waren zonder liefde en geloof. En al hun vroom gepraat, het was leeg en onvruchtbaar. Dat volk van Israël, het leek op de onvruchtbare vijgenboom, die door Jezus werd vervloekt.
Die vijgenboom stond aan de weg van Bethanië naar Jeruzalem. De andere vijgenbomen waren nu in het voorjaar nog bijna kaal. Maar tussen de zwellende knoppen zaten reeds vol met heel kleine groene vruchtjes, die een rijke oogst beloofden. Zo gaat het altijd bij de vijgenboom: de vruchten komen vóór het blad. En hier en daar hing ook nog aan de kale takken een oude rijpe vijg van het vorige jaar, die nog best gegeten kon worden. Maar die ene boom stond daar trots aan de weg te pronken met een prachtige tooi van glanzende groene bladeren. Deze boom leek veel beter en vruchtbaarder dan de andere en onder zijn loof zou misschien een schat van vruchten van de laatste oogst te vinden zijn. Daarom liep Jezus ernaar toe, want Hij was op deze maandagmorgen al heel vroeg in Bethanië gegaan en had nog niet gegeten.
Maar er waren geen vruchten aan de boom te vinden, nog rijpe van het vorige jaar, nog kleine pasgeboren vruchtjes, die dit jaar rijpen zouden. Die schone pronk van bladeren was bedrog, de boom was onvruchtbaar. Toen Jezus dat zag sprak Hij tot de boom, alsof het een mens was. Hij zei luid, zodat al zijn discipelen het hoorden, Nooit eten meer iemand vrucht van u in eeuwigheid.” En hongerig ging Hij verder naar de stad, waar zijn werk wachtte. Hij kwam in het huis van zijn Vader, in de tempel, die Hij drie jaar geleden gereinigd had, toen het een huis van koophandel geworden was. Nu zaten daar weer wisselaars achter hun tafels en er stonden kooplui met duiven, en andere offerdieren. Met dezelfde heilige toorn als vroeger dreef Hij hen weer de tempel uit. En evenals de eerste keer moesten allen wijken voor zijn macht. Hij zei, Er staat geschreven: Mijn huis zal een bedehuis heten, maar u maakt het tot een rovershol.” Er was niemand die tegensprak. De andere kooplui vluchtten, de schriftgeleerden stonden stil hun woede te verbijten en het volk keek bewonderd toe. De ogen van de mensen schitterden, toen ze Jezus zó zagen: zó machtig, zó toornig, zo fier als een koning! Zó zagen ze Hem graag! Maar die zelfde dag zagen ze een ander Jezus, zachtmoedig en vol ontferming. Er kwamen blinden en kreupelen tot Hem in de tempel en Hij genas ze allen. Ze kwamen klagen en gingen jubelend weer heen.
En de kinderen die in de tempel waren, jubelden mee. Ze hielden veel van Jezus, die zo goed en vriendelijk was voor hen. En ze riepen wat ze de vorige dag de grote mensen hadden horen roepen, Hosanna, de Zoon van David!” Toen werd het de overpriesters en schriftgeleerden toch te erg. Ze moesten vooral niet meer dat zelfde van gisteren beleven. Ze drongen zich haastig door het volk, duwden de kinderen ruw opzij en riepen verontwaardig ,Hoort Gij wel, wat die kinderen zeggen?” Maar Jezus antwoordde rustig, Ja hebt u nooit gelezen: Uit de mond van kleine kinderen en zuigelingen hebt Gij lof bereid?” Ze wisten geen antwoord en dropen af. Ja, dat hadden ze wel gelezen, dat stond in de psalmen van David, dat zelfs de kleinste kinderen God loven zouden. Maar wie was Hij, dat Hij die woorden gebruiken durfde? Zo maakte Hij zichzelf toch aan God gelijk?... ,,Hoe durft Hij!” morden de schriftgeleerden. De Godslasteraar!”… En weer beraamde zij plannen om hem te doden. Het liefst hadden ze Hem dadelijk neergeslagen.
Maar Jezus stond die hele dag onbevreesd te prediken en zijn vijanden durfden Hem geen kwaad te doen, want zij waren bang voor het volk, dat ademloos naar Hem luisterde. Pas laat op de dag keerde Jezus vermoeid naar Bethanië terug en daar, bij zijn vrienden, overnachtte Hij. Toen Hij de volgende dag vroeg in de morgen weer met zijn discipelen naar Jeruzalem ging, riep Petrus plotseling verwonderd: ,,Meester, zie de vijgenboom, die Gij vervloekt hebt, is verdord!” De anderen zagen het ook. Toen leerde Jezus hun dat zij zelf nog groter wonderen zouden kunnen doen, indien hun geloof maar sterk genoeg was. Wanneer zij tot God in het gebed moesten hun harten vrij zijn van alle boze gedachten, van alle haat en wrok. En wanneer zij dan in ’t geheel niet zouden twijfelen, dat de Vader in de hemel hen horen zou, maar heel vast geloven zouden, dat het zeker gebeuren zou wat zij vroegen, dan zou het ook gebeuren.
Alles wat zij in het geloof zouden begeren, zouden zij zeker ontvangen. Maar toen zij verder gingen naar de stad, staarden de discipelen nog in grote verbazing terug naar die boom, die nu niet meer tros stond te pronken, zoals gisteren, maar zich toonde, zoals hij was: een onnut ding, dor en dood van de wortels af, dat spoedig uitgeroeid zou worden. Die boom was een beeld van de vreselijke straf, doe over Israël komen zou.
Opgemaakt door Suzan de Boe.