Als Jezus weder komt
11/12/17 13:25
Als Jezus weder komt.
De avond daalde over Jeruzalem. De zon zonk achter de bergen van Judea en in haar milde gouden licht wandelde Jezus met zijn discipelen de stadspoort uit en de weg op naar de Olijfberg. op het stijgende pad. Het leek wel of Jezus van Jeruzalem nog niet scheiden kon. Op de helling van de Olijfberg zette Hij zich neer, omringd door zijn discipelen in de laatste glans van de ondergaande zon. Aan hun voeten lag de stad in al haar heerlijkheid Purperen randen omringen de daken, rood glansden de muren in het stervende licht. Het leek een hemelse stad van goud. En daarachter gloeide de avond hemel in helle kleuren als een open hemelpoort.
Op die mooie vredige voorjaarsavond heeft Jezus zijn discipelen over de toekomst gesproken. Allereerst over het einde van die prachtige stad daar voor hen. Toen zij de tempel uit gingen had een der discipelen bewonderend gezegd: Meester zie welke stenen en welke gebouwen! En even bedroefd als bij zijn intocht in deze stad had Jezus geantwoord: Ziet u deze grote gebouwen? Er zal geen steen op de andere gelaten worden, die zal worden weg gebroken. En nu leerde Hij hun nog meer over de komende verwoesting. Hij waarschuwde zijn discipelen. Als grote legers Jeruzalem omringden moesten ze haastig vluchten naar de bergen, want niets zou de stad kunnen redden. God zou haar prijs geven aan de vijanden. Zij zou verwoest en verbrand worden en het volk dat nog overbleef zou over heel de wereld worden verstrooid. Dat zou de straf voor Israël zijn, omdat het de Messias verworpen had.
Maar over het heerlijke werk dat de discipelen wachtte sprak Jezus ook. Niet lang meer zou het duren dan zouden ze als zijn gezanten de wereld ingaan, om overal de blijde boodschap te brengen van Gods liefde en ontferming. Het zou niet gemakkelijk zijn! Veel teleurstelling en lijden zou hun deel zijn. Zij zouden gehaat en vervolgd worden om Jezus wil, bedrogen door hun vrienden en overgeleverd en in de gevangenis geworpen. Maar zij behoefden toch niet te vrezen! Want in al die beproeving zou Jezus zelf over hun waken. Hij zou hun leiden en versterken door zijn Geest. En wanneer zij voor koningen of stadhouders zouden moeten komen dan behoefden ze niet bezorgd te zijn wat zij zeggen moesten. Ze behoefden er zelfs niet over te denken. Want Hij zelf zou hun wijsheid geven, welke geen tegenstander zou kunnen weerleggen. Zo zou de gemeente van Christus groeien en zich wonderlijk uitbreiden en eens heel de wereld vervullen. Dan als aan alle volken het evangelie zou zijn gebracht, zou het einde komen. Ook daarover vertelde Jezus over die grote dag. Dat het einde der wereld als Hij zou weder komen op de wolken des hemels. Grote teken zouden zijn komst voor af gaan. De zon zou verduisterd worden en de maan zou haar glans niet geven, de sterren zouden van de hemel vallen en alle machten zouden wankelen. De mensen over heel de aarde zouden bijna bezwijken van vrees, en dan zouden zij de Zoon des mensen zien komen op de wolken. Maar wie Hem lief hadden behoefden niet bang te zijn. Zij zouden hun hoofden verheugd mogen opheffen want hun verlossing zou nabij zijn. Wanneer zou die dag komen? De discipelen wilden het graag weten maar Jezus zei: Van die dag en van die ure weet niemand ook de engelen des hemelen niet, ook de Zoon niet, maar de Vader alleen. Maar dat die dag zal komen daar konden de discipelen zeker van zijn. De hemel en de aarde zullen voorbij gaan, zei Jezus maar mijn woorden zullen niet voorbij gaan. Veel mensen zouden in de toekomst niet meer denken aan Jezus weder komst. Die zouden als in de dagen van Noah voortleven in hun zonden, en in hun harten zou het geloof inslapen en sterven. En als Jezus die dag plotseling zou komen, zou die grote dag voor de mensen een vreselijke dag zijn! Maar gelukkig in de harten van vele anderen zou het licht van het geloof blijven branden. Heel klein soms en heel zwak zodat het leek alsof het spoedig uit zal waaien. Maar het zou branden door de Heilige Geest. De Geest van Jezus is de olie waarmee de lamp van het geloof wordt gevoed. En hen met die brandende lampen zou Hij met zich voeren naar de hemelse feestzaal. Om dat aan zijn discipelen te leren ver telde Jezus een verhaal, terwijl ze in de late schemering op de Olijfberg zaten. Het was de gelijkenis van de tien maagden.
Er stonden tien meisjes, tien jonge vrouwen al, te wachten aan de kant van de weg in de donkere avond. En ze droegen alle tien een fakkel, een stok met een olielampje aan het eind. Ze stonden met die flikkerende lampjes te wachten, ze tuurden telkens weer de weg af. Maar die weg lag eenzaam en stil in de duisternis. Niemand kwam. Er zou een groot feest worden gevierd een bruiloftsfeest, De bruidegom was tegen de avond hier al langs gekomen om zijn bruid te halen uit het huis van haar vader. En nu het al donker geworden was zou hij spoedig terug keren en haar in de feestelijke optocht mee voeren naar zijn eigen huis, waar ze samen wonen zouden. Daar in dat huis was de feestzaal gereed. Daarom stonden die tien meisjes zo ongeduldig te wachten. Straks als de vrolijke stoet van bruid en bruidegom met al hun vrienden en vriendinnen hier langs trekken mochten zij zich aan sluiten. Zij waren ook vriendinnen van de bruid en mochten het feest mee vieren, het feest dat dagen duurde. Maar waarom kwam de bruidegom nu nog niet? Tien paar ogen tuurden telkens weer. Het werd al nacht en nog was de optocht niet gekomen. De bruidsmeisjes werden moe en verdrietig van het wachten. Ze zetten zich neer langs de weg en toen de bruidegom nog niet kwam sluimerden ze alle tien in. Daar zaten ze toen in de donkerenacht: tien stille vlekjes. En daarnaast en daar tussen flakkerden tien matte vlammetjes die hoe langer kleiner werden, want de olie in de lampen was bijna opgebrand. Ze sliepen tot middernacht. Toen kwam de feeststoet nader met muziek en gezang, met flakkerende fakkels en geroep van vrolijke stemmen: De bruidegom, zie gaat uit hem tegemoet. De meisjes schrokken wakkeren wreven zich haastig de ogen uit. Ze stonden op en grepen naar hun lampen, want zonder brandende lampen zou niemand binnen mogen gaan in de feestzaal. Ieder moest mee helpen om het feest nog mooier te maken. De lampen waren bijna leeg gebrand. En zie, toen bleek dat er bij die tien vijf wijze en vijf dwaze maagden waren. De dwaze hadden voor het feest niet de nodigde toebereidselen gemaakt. “t Was haar gauw mooi genoeg geweest. Ze hadden geen olie meegenomen, om haar lampen bij te vullen. Maar de andere, de wijze, hadden dat wel gedaan. Die hielden veel van de bruid en bruidegom en hadden voorzorgen genomen om hun niet te leur te stellen. En die vulden nu haastig hun lampen bij, zodat ze weer helder opvlamden in het donker. Maar de anderen stonden er beschaamd en verlegen bij. ‘’Geef ons olie vroegen ze, want onze lampen gaan uit” Maar dat was onmogelijk. Dan zou er voor geen van allen genoeg zijn. Olie konden die andere maagden niet geven. Gaat liever naar de verkopers zeiden ze, en koop voor jezelf. Vijf meisjes snelden weg in het donker. Vijf dansten mee in de vrolijke stoet die al genaderd was. De deur van de feestzaal stond wijd open. Hij werd pas gesloten toen de laatsten uit de stoet binnen waren. Toen begon de bruiloft maar de dwaze maagden waren nog niet gekomen. Een poos later daar waren ze. En al hadden ze niets gedaan om te bruidegom te eren toch durfden ze nog wel aan kloppen en roepen: Heer, Heer, doe ons open. Maar ze klopte en smeekte vergeefs. De bruidegom zei: Voorwaar, ik zeg u, ik ken u niet. Ge behoort niet tot onze vrienden, want die zijn allang met ons naar binnen gegaan.
De vijf wijze maagden vierden heerlijk feest in de schoon verlichte zaal. De vijf dwaze moesten buiten blijven in het donker. Toen Jezus deze gelijkenis verteld had zei Hij: Waakt dan want gij weet de dag, noch de ure. Maar nu moesten de discipelen niet denken dat zij maar stil moesten zitten wachten op de komst van hun Heer, zoals de meisjes bij de weg! Wie Jezus werkelijk lief heeft en naar zijn komst verlangt, zal zich elke dag afvragen wat hij voor Hem kan doen. Die zal zijn best doen om voor Hem te werken en zijn koninkrijk uit te breiden. Niet allen kunnen dat even goed. Niet allen zijn zo flink en verstandig. De een heeft meer talenten van God ontvangen dan de ander. Maar niemand mag zeggen: Ik kan niets voor Jezus doen. Want er is niemand die helemaal niets van Hem ontvangen heeft. En ieder moet woekeren met de gaven die God Hem gaf. Wie dat gedaan heeft, zal eens door Hem geprezen worden en die zal binnen gaan in het Vaderhuis. Maar wie lui is en slecht en alleen maar aan zichzelf heeft gedacht, aan zijn eigen wensen en zijn eigen gemak. Die is een onnutte dienstknecht en zal er niet binnengaan. Dit alles leerde Jezus aan zijn discipelen in de gelijkenis van de talenten.
Ingezonden door Suzan de Boe.
De avond daalde over Jeruzalem. De zon zonk achter de bergen van Judea en in haar milde gouden licht wandelde Jezus met zijn discipelen de stadspoort uit en de weg op naar de Olijfberg. op het stijgende pad. Het leek wel of Jezus van Jeruzalem nog niet scheiden kon. Op de helling van de Olijfberg zette Hij zich neer, omringd door zijn discipelen in de laatste glans van de ondergaande zon. Aan hun voeten lag de stad in al haar heerlijkheid Purperen randen omringen de daken, rood glansden de muren in het stervende licht. Het leek een hemelse stad van goud. En daarachter gloeide de avond hemel in helle kleuren als een open hemelpoort.
Op die mooie vredige voorjaarsavond heeft Jezus zijn discipelen over de toekomst gesproken. Allereerst over het einde van die prachtige stad daar voor hen. Toen zij de tempel uit gingen had een der discipelen bewonderend gezegd: Meester zie welke stenen en welke gebouwen! En even bedroefd als bij zijn intocht in deze stad had Jezus geantwoord: Ziet u deze grote gebouwen? Er zal geen steen op de andere gelaten worden, die zal worden weg gebroken. En nu leerde Hij hun nog meer over de komende verwoesting. Hij waarschuwde zijn discipelen. Als grote legers Jeruzalem omringden moesten ze haastig vluchten naar de bergen, want niets zou de stad kunnen redden. God zou haar prijs geven aan de vijanden. Zij zou verwoest en verbrand worden en het volk dat nog overbleef zou over heel de wereld worden verstrooid. Dat zou de straf voor Israël zijn, omdat het de Messias verworpen had.
Maar over het heerlijke werk dat de discipelen wachtte sprak Jezus ook. Niet lang meer zou het duren dan zouden ze als zijn gezanten de wereld ingaan, om overal de blijde boodschap te brengen van Gods liefde en ontferming. Het zou niet gemakkelijk zijn! Veel teleurstelling en lijden zou hun deel zijn. Zij zouden gehaat en vervolgd worden om Jezus wil, bedrogen door hun vrienden en overgeleverd en in de gevangenis geworpen. Maar zij behoefden toch niet te vrezen! Want in al die beproeving zou Jezus zelf over hun waken. Hij zou hun leiden en versterken door zijn Geest. En wanneer zij voor koningen of stadhouders zouden moeten komen dan behoefden ze niet bezorgd te zijn wat zij zeggen moesten. Ze behoefden er zelfs niet over te denken. Want Hij zelf zou hun wijsheid geven, welke geen tegenstander zou kunnen weerleggen. Zo zou de gemeente van Christus groeien en zich wonderlijk uitbreiden en eens heel de wereld vervullen. Dan als aan alle volken het evangelie zou zijn gebracht, zou het einde komen. Ook daarover vertelde Jezus over die grote dag. Dat het einde der wereld als Hij zou weder komen op de wolken des hemels. Grote teken zouden zijn komst voor af gaan. De zon zou verduisterd worden en de maan zou haar glans niet geven, de sterren zouden van de hemel vallen en alle machten zouden wankelen. De mensen over heel de aarde zouden bijna bezwijken van vrees, en dan zouden zij de Zoon des mensen zien komen op de wolken. Maar wie Hem lief hadden behoefden niet bang te zijn. Zij zouden hun hoofden verheugd mogen opheffen want hun verlossing zou nabij zijn. Wanneer zou die dag komen? De discipelen wilden het graag weten maar Jezus zei: Van die dag en van die ure weet niemand ook de engelen des hemelen niet, ook de Zoon niet, maar de Vader alleen. Maar dat die dag zal komen daar konden de discipelen zeker van zijn. De hemel en de aarde zullen voorbij gaan, zei Jezus maar mijn woorden zullen niet voorbij gaan. Veel mensen zouden in de toekomst niet meer denken aan Jezus weder komst. Die zouden als in de dagen van Noah voortleven in hun zonden, en in hun harten zou het geloof inslapen en sterven. En als Jezus die dag plotseling zou komen, zou die grote dag voor de mensen een vreselijke dag zijn! Maar gelukkig in de harten van vele anderen zou het licht van het geloof blijven branden. Heel klein soms en heel zwak zodat het leek alsof het spoedig uit zal waaien. Maar het zou branden door de Heilige Geest. De Geest van Jezus is de olie waarmee de lamp van het geloof wordt gevoed. En hen met die brandende lampen zou Hij met zich voeren naar de hemelse feestzaal. Om dat aan zijn discipelen te leren ver telde Jezus een verhaal, terwijl ze in de late schemering op de Olijfberg zaten. Het was de gelijkenis van de tien maagden.
Er stonden tien meisjes, tien jonge vrouwen al, te wachten aan de kant van de weg in de donkere avond. En ze droegen alle tien een fakkel, een stok met een olielampje aan het eind. Ze stonden met die flikkerende lampjes te wachten, ze tuurden telkens weer de weg af. Maar die weg lag eenzaam en stil in de duisternis. Niemand kwam. Er zou een groot feest worden gevierd een bruiloftsfeest, De bruidegom was tegen de avond hier al langs gekomen om zijn bruid te halen uit het huis van haar vader. En nu het al donker geworden was zou hij spoedig terug keren en haar in de feestelijke optocht mee voeren naar zijn eigen huis, waar ze samen wonen zouden. Daar in dat huis was de feestzaal gereed. Daarom stonden die tien meisjes zo ongeduldig te wachten. Straks als de vrolijke stoet van bruid en bruidegom met al hun vrienden en vriendinnen hier langs trekken mochten zij zich aan sluiten. Zij waren ook vriendinnen van de bruid en mochten het feest mee vieren, het feest dat dagen duurde. Maar waarom kwam de bruidegom nu nog niet? Tien paar ogen tuurden telkens weer. Het werd al nacht en nog was de optocht niet gekomen. De bruidsmeisjes werden moe en verdrietig van het wachten. Ze zetten zich neer langs de weg en toen de bruidegom nog niet kwam sluimerden ze alle tien in. Daar zaten ze toen in de donkerenacht: tien stille vlekjes. En daarnaast en daar tussen flakkerden tien matte vlammetjes die hoe langer kleiner werden, want de olie in de lampen was bijna opgebrand. Ze sliepen tot middernacht. Toen kwam de feeststoet nader met muziek en gezang, met flakkerende fakkels en geroep van vrolijke stemmen: De bruidegom, zie gaat uit hem tegemoet. De meisjes schrokken wakkeren wreven zich haastig de ogen uit. Ze stonden op en grepen naar hun lampen, want zonder brandende lampen zou niemand binnen mogen gaan in de feestzaal. Ieder moest mee helpen om het feest nog mooier te maken. De lampen waren bijna leeg gebrand. En zie, toen bleek dat er bij die tien vijf wijze en vijf dwaze maagden waren. De dwaze hadden voor het feest niet de nodigde toebereidselen gemaakt. “t Was haar gauw mooi genoeg geweest. Ze hadden geen olie meegenomen, om haar lampen bij te vullen. Maar de andere, de wijze, hadden dat wel gedaan. Die hielden veel van de bruid en bruidegom en hadden voorzorgen genomen om hun niet te leur te stellen. En die vulden nu haastig hun lampen bij, zodat ze weer helder opvlamden in het donker. Maar de anderen stonden er beschaamd en verlegen bij. ‘’Geef ons olie vroegen ze, want onze lampen gaan uit” Maar dat was onmogelijk. Dan zou er voor geen van allen genoeg zijn. Olie konden die andere maagden niet geven. Gaat liever naar de verkopers zeiden ze, en koop voor jezelf. Vijf meisjes snelden weg in het donker. Vijf dansten mee in de vrolijke stoet die al genaderd was. De deur van de feestzaal stond wijd open. Hij werd pas gesloten toen de laatsten uit de stoet binnen waren. Toen begon de bruiloft maar de dwaze maagden waren nog niet gekomen. Een poos later daar waren ze. En al hadden ze niets gedaan om te bruidegom te eren toch durfden ze nog wel aan kloppen en roepen: Heer, Heer, doe ons open. Maar ze klopte en smeekte vergeefs. De bruidegom zei: Voorwaar, ik zeg u, ik ken u niet. Ge behoort niet tot onze vrienden, want die zijn allang met ons naar binnen gegaan.
De vijf wijze maagden vierden heerlijk feest in de schoon verlichte zaal. De vijf dwaze moesten buiten blijven in het donker. Toen Jezus deze gelijkenis verteld had zei Hij: Waakt dan want gij weet de dag, noch de ure. Maar nu moesten de discipelen niet denken dat zij maar stil moesten zitten wachten op de komst van hun Heer, zoals de meisjes bij de weg! Wie Jezus werkelijk lief heeft en naar zijn komst verlangt, zal zich elke dag afvragen wat hij voor Hem kan doen. Die zal zijn best doen om voor Hem te werken en zijn koninkrijk uit te breiden. Niet allen kunnen dat even goed. Niet allen zijn zo flink en verstandig. De een heeft meer talenten van God ontvangen dan de ander. Maar niemand mag zeggen: Ik kan niets voor Jezus doen. Want er is niemand die helemaal niets van Hem ontvangen heeft. En ieder moet woekeren met de gaven die God Hem gaf. Wie dat gedaan heeft, zal eens door Hem geprezen worden en die zal binnen gaan in het Vaderhuis. Maar wie lui is en slecht en alleen maar aan zichzelf heeft gedacht, aan zijn eigen wensen en zijn eigen gemak. Die is een onnutte dienstknecht en zal er niet binnengaan. Dit alles leerde Jezus aan zijn discipelen in de gelijkenis van de talenten.
Ingezonden door Suzan de Boe.