Vervolging
07/12/17 20:07
Vervolging.
Als Petrus door de straten van Jeruzalem ging, stroomden de mensen van alle zijde toe. Dan droegen ze hun zieken de huizen uit en legden die op bedden en matrassen langs de kant, opdat toch zijn schaduw maar over hen heen mocht glijden. Want van Petrus en de andere apostelen gingen wonderlijke krachten tot genezing uit. Om tekenen en wonderen hadden ze de Here gevraagd en God had hun bede mild verhoord. Zelfs uit de omliggende steden kwam het volk naar Jeruzalem met zieken en bezetenen en allen werden genezen. De naam van Jezus klonk door heel het land van Judea en steeds groter werd de invloed van de apostelen.
Maar toen hield de hogepriester het niet langer uit. Hij en allen die met hem waren, heel het trotse priestergeslacht, werd vervuld van naijver. Lang hadden ze geaarzeld, uit angst voor oproer, maar tenslotte grepen ze in. Ze zonden hun dienaren uit en lieten alle apostelen opsluiten in het huis van bewaring. De zware kerkerdeuren knarsten dicht. Gewapende knechten werden als wachters daarbij gezet. Toen waren de overpriesters gerust. Nu was het uit met het gehate werk van die mannen. Zij, die leiders van Israël, wenste niet, dat het nog één dag zou voortgaan! Maar God in de hemel wilde niet dat het grote werk ook maar één dag zou stilstaan! Des nachts daalde een Engel des Heren neer in Jeruzalem. Hij stond in de kerker bij de apostelen, opende de deuren en leidde hun naar buiten. De wachters merkten niets en bleven op wacht staan bij de lege kerker. Hun gevangenen liepen vrij door de koele nacht en hoorden het bevel van de Engel: Gaat heen, gaat in de tempel staan en spreekt tot het volk de woorden des levens.” En toen de eerste bezoekers in het voorhof kwamen bij het aanbreken van de morgenstond, waren daar de apostelen, rustig als altijd, en deden hun werk alsof er geen vijandige priesters stonden.
Die morgen werd de Hoge Raad bijeen geroepen: Zeventig deftige rechters namen plechtig hun plaatsen in en keken met strenge ogen naar de deur, waar door de gevangenen voorgeleid zouden worden. De dienaars waren uitgezonden om hen te halen. Maar deze kwamen zonder gevangene terug en waren geheel in de war. De gevangenen zijn ontvlucht!”riepen ze. Wij vonden wèl de kerker zeer zorgvuldig gesloten en de wachters voor de deuren op hun post, maar toen wij de kerker openden, vonden wij niemand in. Toen de rechters dat hoorden, ontzonk hun bijna de moed. Ontvlucht? Doorgesloten deuren en langs gewapende wachters? Dat leek wel toverij! Wat moest dàt nog worden met de discipelen van die Jezus? En nog vóór ze waren bekomen van hun ontsteltenis, kwam er iemand de vergadering binnen met het bericht: Zie de mannen die gij hebt gevangen gezet staan in de tempel en zij leren het volk!” Zij leren het volk! Dàt was nog het ergste van alles! Konden die mensen dan niet gedwongen worden, om daarmee op te houden? Kwam men dan nooit met die Jezus klaar? De hoofdmannen en zijn dienaren werden uitgezonden, om de apostelen te halen. Maar niet met geweld, vooral niet! Ze moesten voorzichtig zijn. Het volk vereerde die mannen; het was in staat om ieder te stenigen die hen kwaad wilde doen. Maar Petrus en de anderen gingen gewillig mee en rustig verschenen ze alle twaalf voor het Sanhedrin. Daar stonden ze nu, die wonderlijke mannen, die door gegrendelde deuren konden ontsnappen. Maar daarover sprak de Hogepriesters liever niet. Daar wilde hij zelfs niet aan denken. In zijn hart was hij bang voor die mannen, evenals de andere raadsleden. Zij ontnamen hem zijn rust, door steeds te spreken over Jezus; over zijn dood en over zijn bloed, dat onschuldig vergoten was. Zijn bloed kome over ons en onze kinderen! Hadden de rabbi’s geschreeuwd voor Pilatus. Die wens kon wel eens worden vervuld. Kajafas voelde zich erg onzeker, maar hij beheerste zich en zei op een strenge toon: Wij hebben u nadrukkelijk verboden in deze naam te leren; en zie, gij hebt Jeruzalem vervuld met uw leer, en gij wilt het bloed van deze mens op ons doen neerkomen. Deze mens, zei hij. De naam van Jezus wilde hij zelfs niet uitspreken. Maar die zelfde naam was de kracht der apostelen. Zij antwoordden rustig: Men moet de Gode meer gehoorzamen dan de mensen. De God onzer vaderen heeft Jezus opgewekt, die gij hebt gehangen aan een hout en omgebracht. Ze zeiden openlijk: Gij hebt Hem omgebracht!
En toen verkondigden zij zelfs aan hun rechters het evangelie.
Deze Jezus heeft God verhoogd tot een Leidsman en Heiland,”zeiden ze, om Israël bekering en vergeving van zonden te schenken. Toen de Rabbi”s dat hoorden, ontstaken zij in woede en wilden de apostelen ter dood laten brengen.
Maar plotseling stond één der rechters, die alles had aangehoord op. Hij heten Gamaliël en was een beroemd farizees wetgeleerde in Jeruzalem, in ere bij het gehele volk. Hij verzocht de apostelen een ogenblik buiten de zaal te brengen. Toen dat gebeurd was, richtte hij zich tot de andere rechters en sprak: Mannen van Israël, overweegt wel wat gij met deze mensen zult doen. Gij bereikt er niets mee of ge u over hen opwindt. Misschien lijkt alles erger dan het is; dat hebben we al vaker beleefd! Eens was er een zekere Theudas, die beweerde dat hij iets was; en ongeveer vierhonderd man sloot zich bij hem aan. Maar hij werd gedood en zijn gehele aanhang viel uiteen en verliep. Na hem kwam Judas de Gallileér. Die kreeg veel afvalligen op zijn hand, maar ook deze is omgekomen en zijn gehele aanhang is uiteen geslagen. Daarom zeg ik u: laat deze mensen met rust. Want indien dit werk uit mensen is, zal het vernietigd worden, maar als het uit God is, zult gij het niet kunnen vernietigen. Dan zult gij op een dag tot uw schrik ontdekken, dat gij bezig zijt, tegen God te strijden. Die wijze woorden kalmeerden de raadsleden nog voor een keer. Maar wreken wilden zij zich toch. Na de apostelen geroepen te hebben, lieten zij hen geselen verboden hun nòg eens om te spreken in de naam van Jezus, en gaven hun vrijheid. Nu zouden ze toch wel gehoorzamen. Nu hadden ze de macht van Sanhedrin pijnlijk gevoeld! Maar toen de apostelen buiten kwamen, straalden hun gezichten van vreugde, Niet, omdat zij weer vrij waren! Maar omdat zij gegeseld waren! Zij vonden deze straf geen schande! Ze vonden het een eer, om ter wille van de naam van Jezus smadelijk behandeld te zijn. Eens was hun Meester gegeseld voor hen.
Nu wilden ze graag diezelfde straf voor Hem dragen. Als de wijze priesters en schriftgeleerden dàt begrepen hadden, zouden zij geweten hebben, dat het werk der apostelen nóóit meer gebroken kon worden.
Ingezonden door Suzan de Boe.
Als Petrus door de straten van Jeruzalem ging, stroomden de mensen van alle zijde toe. Dan droegen ze hun zieken de huizen uit en legden die op bedden en matrassen langs de kant, opdat toch zijn schaduw maar over hen heen mocht glijden. Want van Petrus en de andere apostelen gingen wonderlijke krachten tot genezing uit. Om tekenen en wonderen hadden ze de Here gevraagd en God had hun bede mild verhoord. Zelfs uit de omliggende steden kwam het volk naar Jeruzalem met zieken en bezetenen en allen werden genezen. De naam van Jezus klonk door heel het land van Judea en steeds groter werd de invloed van de apostelen.
Maar toen hield de hogepriester het niet langer uit. Hij en allen die met hem waren, heel het trotse priestergeslacht, werd vervuld van naijver. Lang hadden ze geaarzeld, uit angst voor oproer, maar tenslotte grepen ze in. Ze zonden hun dienaren uit en lieten alle apostelen opsluiten in het huis van bewaring. De zware kerkerdeuren knarsten dicht. Gewapende knechten werden als wachters daarbij gezet. Toen waren de overpriesters gerust. Nu was het uit met het gehate werk van die mannen. Zij, die leiders van Israël, wenste niet, dat het nog één dag zou voortgaan! Maar God in de hemel wilde niet dat het grote werk ook maar één dag zou stilstaan! Des nachts daalde een Engel des Heren neer in Jeruzalem. Hij stond in de kerker bij de apostelen, opende de deuren en leidde hun naar buiten. De wachters merkten niets en bleven op wacht staan bij de lege kerker. Hun gevangenen liepen vrij door de koele nacht en hoorden het bevel van de Engel: Gaat heen, gaat in de tempel staan en spreekt tot het volk de woorden des levens.” En toen de eerste bezoekers in het voorhof kwamen bij het aanbreken van de morgenstond, waren daar de apostelen, rustig als altijd, en deden hun werk alsof er geen vijandige priesters stonden.
Die morgen werd de Hoge Raad bijeen geroepen: Zeventig deftige rechters namen plechtig hun plaatsen in en keken met strenge ogen naar de deur, waar door de gevangenen voorgeleid zouden worden. De dienaars waren uitgezonden om hen te halen. Maar deze kwamen zonder gevangene terug en waren geheel in de war. De gevangenen zijn ontvlucht!”riepen ze. Wij vonden wèl de kerker zeer zorgvuldig gesloten en de wachters voor de deuren op hun post, maar toen wij de kerker openden, vonden wij niemand in. Toen de rechters dat hoorden, ontzonk hun bijna de moed. Ontvlucht? Doorgesloten deuren en langs gewapende wachters? Dat leek wel toverij! Wat moest dàt nog worden met de discipelen van die Jezus? En nog vóór ze waren bekomen van hun ontsteltenis, kwam er iemand de vergadering binnen met het bericht: Zie de mannen die gij hebt gevangen gezet staan in de tempel en zij leren het volk!” Zij leren het volk! Dàt was nog het ergste van alles! Konden die mensen dan niet gedwongen worden, om daarmee op te houden? Kwam men dan nooit met die Jezus klaar? De hoofdmannen en zijn dienaren werden uitgezonden, om de apostelen te halen. Maar niet met geweld, vooral niet! Ze moesten voorzichtig zijn. Het volk vereerde die mannen; het was in staat om ieder te stenigen die hen kwaad wilde doen. Maar Petrus en de anderen gingen gewillig mee en rustig verschenen ze alle twaalf voor het Sanhedrin. Daar stonden ze nu, die wonderlijke mannen, die door gegrendelde deuren konden ontsnappen. Maar daarover sprak de Hogepriesters liever niet. Daar wilde hij zelfs niet aan denken. In zijn hart was hij bang voor die mannen, evenals de andere raadsleden. Zij ontnamen hem zijn rust, door steeds te spreken over Jezus; over zijn dood en over zijn bloed, dat onschuldig vergoten was. Zijn bloed kome over ons en onze kinderen! Hadden de rabbi’s geschreeuwd voor Pilatus. Die wens kon wel eens worden vervuld. Kajafas voelde zich erg onzeker, maar hij beheerste zich en zei op een strenge toon: Wij hebben u nadrukkelijk verboden in deze naam te leren; en zie, gij hebt Jeruzalem vervuld met uw leer, en gij wilt het bloed van deze mens op ons doen neerkomen. Deze mens, zei hij. De naam van Jezus wilde hij zelfs niet uitspreken. Maar die zelfde naam was de kracht der apostelen. Zij antwoordden rustig: Men moet de Gode meer gehoorzamen dan de mensen. De God onzer vaderen heeft Jezus opgewekt, die gij hebt gehangen aan een hout en omgebracht. Ze zeiden openlijk: Gij hebt Hem omgebracht!
En toen verkondigden zij zelfs aan hun rechters het evangelie.
Deze Jezus heeft God verhoogd tot een Leidsman en Heiland,”zeiden ze, om Israël bekering en vergeving van zonden te schenken. Toen de Rabbi”s dat hoorden, ontstaken zij in woede en wilden de apostelen ter dood laten brengen.
Maar plotseling stond één der rechters, die alles had aangehoord op. Hij heten Gamaliël en was een beroemd farizees wetgeleerde in Jeruzalem, in ere bij het gehele volk. Hij verzocht de apostelen een ogenblik buiten de zaal te brengen. Toen dat gebeurd was, richtte hij zich tot de andere rechters en sprak: Mannen van Israël, overweegt wel wat gij met deze mensen zult doen. Gij bereikt er niets mee of ge u over hen opwindt. Misschien lijkt alles erger dan het is; dat hebben we al vaker beleefd! Eens was er een zekere Theudas, die beweerde dat hij iets was; en ongeveer vierhonderd man sloot zich bij hem aan. Maar hij werd gedood en zijn gehele aanhang viel uiteen en verliep. Na hem kwam Judas de Gallileér. Die kreeg veel afvalligen op zijn hand, maar ook deze is omgekomen en zijn gehele aanhang is uiteen geslagen. Daarom zeg ik u: laat deze mensen met rust. Want indien dit werk uit mensen is, zal het vernietigd worden, maar als het uit God is, zult gij het niet kunnen vernietigen. Dan zult gij op een dag tot uw schrik ontdekken, dat gij bezig zijt, tegen God te strijden. Die wijze woorden kalmeerden de raadsleden nog voor een keer. Maar wreken wilden zij zich toch. Na de apostelen geroepen te hebben, lieten zij hen geselen verboden hun nòg eens om te spreken in de naam van Jezus, en gaven hun vrijheid. Nu zouden ze toch wel gehoorzamen. Nu hadden ze de macht van Sanhedrin pijnlijk gevoeld! Maar toen de apostelen buiten kwamen, straalden hun gezichten van vreugde, Niet, omdat zij weer vrij waren! Maar omdat zij gegeseld waren! Zij vonden deze straf geen schande! Ze vonden het een eer, om ter wille van de naam van Jezus smadelijk behandeld te zijn. Eens was hun Meester gegeseld voor hen.
Nu wilden ze graag diezelfde straf voor Hem dragen. Als de wijze priesters en schriftgeleerden dàt begrepen hadden, zouden zij geweten hebben, dat het werk der apostelen nóóit meer gebroken kon worden.
Ingezonden door Suzan de Boe.