Een zaaier ging uit om te zaaien

Een zaaier ging uit om te zaaien.
Jezus zat op een schip, dat aan de kust van het meer Galilea lag. Voor Hem op de oever stonden de mensen te wachten op zijn woord. Allerlei mensen: boeren en vissers en kooplui, mannen en vrouwen trouwe discipelen en vijandige rabbi’s. Hij zag al in die ogen die naar Hem opgeslagen waren: koude onverschillige ogen; nieuwsgierige ogen; ogen vol zorg; ogen vol liefde en verlangen. Hij kende al die harten: Hij zag de vijandschap, maar ook het verlangen naar God en óók het geloof. En Hij wist wie het waren die zijn woord met eerbied ontvangen. Hij had al zo vaak voor al die mensen gesproken over het Koninkrijk der hemelen, duidelijk en eenvoudig. En ze meenden misschien ook allemaal wel, dat ze Hem hadden begrepen. Maar sommigen de rabbi’s waren over zijn woorden met Hem gaan twisten. Anderen ook ongelovigen hadden Hem gedachteloos bespot.

En die allen hadden van wat Hij sprak toch eigenlijk niets begrepen. Ze hadden wel oren; ze hoorden alles wat Hij zei. Maar hun harten waren gesloten, want ze hadden geen geloof en daarom begrepen ze Hem niet. Ze waren maar arme ongelukkige mensen. Als ze dat nu maar wisten! Als ze hun armoede maar kenden misschien zouden ze dan hun harten zich nog openen. En daarom sprak de Heiland nu anders dan tevoren. Hij vertelde een verhaal. Maar het was geen gewóón verhaal. Het was een gelijkenis. Hij zei: Zie een zaaier ging uit om te zaaien. Bij het zaaien viel een deel van het zaad langs de weg. Het bleef daar een poosje liggen op die harde platgereden grond, maar het kon niet ontkiemen. De vogels kwamen en aten het op. Het was verloren gegaan. Het andere zaad viel op de akker. Maar die was niet overal goed. Er waren gedeelten waarvan de ondergrond niet deugde.
zaaier
Daar was slechts een dun laagje teelaarde, maar vlak daaronder was de harde rots. De zaadjes die dáár váár vielen, ontkiemde wel en het koren kwam spoedig  op, omdat het dicht onder de oppervlakte lag. Maar toen de zon ging branden droogde dat dunne laagje aarde snel uit en de korenplantjes verdorden omdat hun wortels geen voedsel  konden halen uit de rots. Ook dat zaad was verloren gegaan. Nog een ander deel viel tussen de doornen. Het ontkiemde wel het groeide ook, maar de doornen en het onkruid groeiden sneller en verstikten het jonge koren. Het stierf. Ook dat zaad was verloren gegaan. Maar er was ook een deel van het zaad dat in de goede vruchtbare aarde viel. Het verborg zich in het donker en de vogels konden het niet oppikken. Het stuwde zijn worteltjes diep in het zachte grond en de zon kon het niet verbrandden. Er waren ook geen doornen die het verstikten. Dat zaad ging niet verloren, het groeide en bloeide en droeg een rijke vrucht: het éne deel honderd. Het andere zestig, het andere dertigvoud. Wie oren heeft om te horen, die horen:” Dat was de laatste woorden van Jezus. Toen zweeg Hij. En al die ogen zagen Hem aan: koele en nieuwsgierige bezorgde en eerbiedige ogen. Maar Hij zei niets meer. Hij wachtte. Ook Hij had nu het zaad gezaaid, het zaad van zijn woord. Nu wachtte Hij of het ontkiemen zou. Het was maar een eenvoudig verhaal. De mensen hadden allen wel eens een zaaier gezien en ze wisten dat het zo ging met het koren. Ze begrepen ook wel dat Jezus hun maar geen gewoon verhaaltje hadden verteld, maar dat Hij er iets mee bedoelde dat Hij hun iets leren wilde. Maar wat dat was begrepen ze niet. Daar stonde ze nu. Nu wisten ze allen hoe weinig ze nog begrepen van het Koninkrijk Gods. Nu kenden ze allen hun armoede. En wie werkelijk naar God verlangde zou gaan nadenken over dit verhaal en zou bij Jezus komen om Hem te vragen wat het betekende. Het duurde niet lang toen kwamen ze al.

Niet allen die geluisterd hadden. De ongelovigen. De onverschilligen, de vijanden van God bleven weg. Het was een kleine schare dan straks, die nu voor Jezus stond. Maar in al die ogen die nu naar Hem opgeslagen waren, was eerbied en liefde. In al die harten verlangen, om meer van Hem te horen. En aan die mensen zijn discipelen en vrienden heeft Hij toen verteld wat zijn gelijkenis betekende. Het zaad was het woord van God. De zaaier is ieder die tot de mensen spreekt over de dingen van Gods Koninkrijk. Jezus was de zaaier de discipelen zouden het later zijn. Het zaad is goed. Maar het kan niet overal ontkiemen, want de harten die het moeten ontvangen die zijn niet altijd vruchtbare akkers. Soms zijn die harten verhard en gesloten als een platgetreden pad. Dan horen de mensen het woord, maar ze begrijpen het niet. Even later zijn ze het vergeten. Satan heeft het weg genomen. Andere harten lijken wel vruchtbaar, maar van binnen zijn ze hard en onbekeerd. Die mensen luisteren wel nieuwsgierig, ze zijn ook wel blij als ze gehoord hebben van Gods Koninkrijk. Maar ze zijn mensen van het ogenblik; het zaad kan in hun karten niet lang groeien. Wanneer het leven moeilijk wordt hebben ze weinig vertrouwen; dan vergeten ze God. Het plantje van hun geloof, dat nog maar pas is gaan groeien, gaat dood als de korenplantjes op de steenrots in de gloed van de zon. Weer andere harten zijn vol zorgen wereldse verlangen, als akkers die vol zijn met onkruid. Die mensen horen het woord en denken er over na, maar ze denken nog meer aan zichzelf. Ze willen God wel liefhebben maar ze willen ook graag rijk worden en ze hebben nog zo veel andere wensen. Ze willen zich niet geheel aan God geven.

En dan krijgen ze het zo druk met al dat andere dat er voor God geen tijd meer is. Ze vergeten Hem. Het zaad van zijn Woord is door de zorgen verstikt. Het is bij alle mensen verloren gegaan. Maar er zijn ook harten als goede vruchtbare akkers. Die mensen horen het woord en begrijpen het. Wanneer het leven moeilijk wordt, vertrouwen ze zich aan God toe. In liefde geven ze zich aan Hem over. Ze hebben maar één wens, één groot verlangen: Om altijd dicht bij Hem te leven; om voor altijd kinderen te zijn. Zij dienen de Here in liefde en dankbaarheid, die nog ijverig dan de ander. Ze zijn als koren, dat rijke vruchten draagt: dertig, zestig, en honderdvoud. Dat alles legde Jezus aan zijn discipelen en vrienden uit. Zij waren in hun geloof tot Hem gekomen om te vragen om meer wijsheid. Zo zouden ze steeds meer leren van Gods Koninkrijk en steeds rijker worde.

Maar de anderen die niet tot  Hem kwamen, om dat ze geen geloof hadden, werden ze steeds armer. Jezus zei: Wie heeft die zal gegeven worden, en wie niet heeft, ook wat hij meent te hebben zal hem ontnomen worden.