De eerste discipelen

De eerste discipelen:
Dicipelen1
Zes weken waren voorbij gegaan sedert Jezus gedoopt was in de Jordaan. En nog steeds stond Johannes de Doper daar te prediken, dag aan dag, en riep verheugd de mensen, toe dat de Koning reeds gekomen was. Hij hield daar niet mee op, hij kon daar niet over zwijgen. En van heide en ver stroomde het volk toe, om hem te horen. Er waren zelfs mannen, die niet meer van hem scheiden konden; die zijn leerlingen, zijn discipelen waren geworden. Voornaam en geleerd waren ze niet. Eenvoudige mannen waren het maar, met ruwe vereelte handen; arme vissers uit Galilea. Maar hun harten waren oprecht en vroom en vol verlangen naar de Zaligmaker. Ze waren door Johannes gedoopt, ze hadden hem hun zonden beleden. Nu waren ze klaar, om hun Koning te ontvangen. En waar konden ze beter op Hem wachten dan hier, bij zijn heraut, die Hem kende? Ze luisterden zo graag naar Johannes, wanneer hij van de Heiland sprak, ze konden nooit genoeg van Hem horen.

En op een dag, toen Johannes stond te prediken, zag hij Jezus weer tot zich komen. Toen strekte hij zijn handen in verrukking uit en wees naar Hem. , Zie het Lam Gods, dat de zonde der wereld wegneemt!, riep hij. Deze is het, van wie ik gezegd heb, dat Hij komen zou. Ik heb de geest zien nederdalen als een duif uit de hemel en bleef op Hem. Deze is het, die met de heilige geest doopt. Deze is de zoon van God! En al die mensen, die bij Johannes stonden, kenden Jezus nu. Hij stond tussen hen. Hij luisterde zwijgend toe, toen Johannes sprak. En even stil als Hij gekomen was, ging Hij heen. Maar de volgende dag, toen ook twee van Johannes discipelen daar stonden, kwam Hij weer. Johannes zag Hem langs de rivier wandelen, alsof Hij op iemand wachtte. Toen keek de Doper die twee discipelen aan en zei, Zie het Lam Gods! Hij knikte hun toe. , Toe maar, betekende dat. Ga nu maar, het hindert niet, dat ik alleen blijf. Toen verlieten die twee mannen hun meester en volgden Jezus. Ze liepen stil achter Hem aan en hun harten bonsden van vreugde en verlangen, maar ze durfden Hem niet aan te spreken.

Discipelen2
Opeens keerde Jezus zich om. Ze stonden tegen over Hem. Hij vroeg vriendelijk: wat zoekt u? En zij stamelden, Meester, waar houdt Gij u verblijf? Hun harten waren zo vol. Ze wilden eigenlijk veel meer vragen, maar ze konden er geen woorden voor vinden. Hij sprak: Komt en u zult het zien. Ze gingen met Hem mee en zagen waar Hij woonde, en bleven die dag bij Hem. Aan de avond van die onvergetelijke dag wisten zij, dat ze Hem nooit meer verlaten zouden. Ze waren zijn eerste discipelen geworden. Andreas was een van die twee; de andere hete Johannes, even als de Doper. Andreas had een broer, die Simon hete, een visser even als hij. Hij zocht hem haastig op, hij kon over zijn geluk niet zwijgen en riep: Simon, wij hebben de Messias gevonden, de Christus! En hij bracht hem tot Jezus. Jezus zag Simon aan. Hij zag tot in zijn hart. Dat hart was vol liefde en ijver, maar sterk en trouw was het niet altijd. Simon begeerde niets liever dan God te dienen, maar hij vergat het zo vaak. En toch wist Jezus, dat deze man eens zijn moedigste en vurigste discipelen zou worden, wanneer de kracht van Gods Geest in zijn hart zou komen. Hij sprak. U zijt Simon, der zoon van Johannes, maar u zult Petrus genoemd worden. Petrus: Steenrots betekende dat. Er was geen naam die Simon liever droeg. De volgende dag ging Jezus met zijn discipelen op reis naar Galilea. Toen zag Hij een man uit dezelfde stad afkomstig was als Andreas en Petrus, uit Bethsaïda. Filippus hete hij. Jezus, sprak tot hem: volg mij. En die twee woorden waren genoeg voor Filippus. Hij gehoorzaamde en wist al spoedig dat hij Jezus volgen zou. Zij geluk was zo groot het was bijna te veel voor hem, hij moest er ook anderen in laten delen. Hij had een vriend, met wie hij al veel over de komst van de Messias gesproken had, Die woonde in Kana, een klein dorpje in Galilea, dicht bij Nazareth. Die zocht hij op, want hij wist, hoe die ook naar de Zaligmaker verlangde. En haastig kwam hij met zijn blijde boodschap bij zijn vriend Nathanaël. Nathanaël was in de tuin. Onder het dichte groen  gebladerte van de vijgenboom zat hij. Daar had hij zich afgezonderd om in stilte te bidden en te denken. Maar plotseling stond Filippus voor hem en riep opgewonden: Wij hebben Hem gevonden, van wie Mozes en de profeten geschreven hebben: Jezus, de zoon van Jozef, uit Nazareth!.

Maar Nathanaël keek hem verwonderd en ongelovig aan en in zijn ogen kwam geen blijdschap. Hij schudde verdrietig het hoofd. Hij wilde wel graag geloven, maar hij kon het niet. Hij was een eerlijk en oprecht man en hij verborg zijn teleurstelling niet. ,Nazareth? Vroeg hij. Kan uit dat verachtte Nazareth iets goeds komen? Wat moest Filippus antwoorden? Hij wist het niet, hij wist nog zo weinig van Jezus, en om te twisten, daarvoor was zijn vreugde te groot. Als hij maar bij Jezus is dacht Filippus, dan zal hij geloven, evenals ik. En hij zei. Kom dan mee, Nathanaël kom en zie. Beter had hij niet kunnen doen. Jezus, zag Nathanaél komen en zei: Zie waarlijk een Israëliet in wie geen bedrog is. Van waar kent Gij mij? vroeg Nathanaël  verbaasd. Jezus antwoorde: Eer Filippus u riep, zag ik u onder de vijgenboom. Toen verdween alle twijfel uit Nathanaéls hart en het stroomde vol van vreugde. Iemand die alles van hem wist, moest die niet de Messias zijn? Neen, dat was Hij de Zoon van Jozef ook niet, zoals Filippus had gezegd. Nathaél boog zich voor Jezus neer en riep ontroerd: Meester, Gij zijt de Zoon van God, Gij zijt de Koning van Israël. Jezus antwoorde: Omdat ik tot u gezegd heb: ik zag u onder de vijgenboom, geloofd u? U zult grotere dingen zien dan deze. En voortaan volgden Jezus vijf mannen, waar Hij ook ging. Vijf een voudige, trouwe vrienden
Opgemaakt door Suzan de Boe.