Stephanus

Stephanus.
Stephanus
Hoe meer de gemeente van Jeruzalem groeide, hoe zwaarder het werk werd van de apostelen. Zij predikten niet alleen, zij deelden ook van het geld dat de rijken hun brachten, aan ieder die het nodig had. Al de arme broeders en zusters moesten zij verzorgen, uit heel de stad. Heel de zorg voor dat grote gezin rustte op hun schouders. Maar de dubbele taak werd hun te zwaar. Ze kwamen niet meer klaar met hun werk. Er waren twee groepen van Joden in Jeruzalem en ook in de gemeente: Griekse Joden of Hellenisten, die vroeger in Griekenland of een ander heidens land hadden gewoond, maar naar Jeruzalem waren teruggekeerd, en Hebreeuwse of Palestijnse Joden, die altijd in Palestina waren gebleven. Onder die eerste groep ontstond nu gemor, omdat hun weduwen niet even goed verzorgd werden als die andere Joden.

De apostelen riepen dadelijk de gemeente bijeen en zeiden dat zij hulp moesten hebben bij hun werk. Zij  mochten niet de prediking verwaarlozen, om de armen te verzorgen. Daarom stelden zij voor dat de gemeente zelf zeven wijze godvrezende mannen zou kiezen aan wie dat werk van barmhartigheid kon worden opgedragen. En dat gebeurde. Toen was alles weer goed, .De vrede was hersteld, de liefde nam toe en het werk der prediking werd met  hernieuwde krachten voortgezet. Nog sneller groeide nu het getal der discipelen. Zelfs vele priesters gaven hun tegenstand op en kwamen tot de apostelen om gedoopt te worden. En dag aan dag trokken de zeven helpers der apostelen door de stad en hielpen en troostten waar zij kwamen. Een van die zeven armenverzorgsters of diaken was Stephanus. STEPHANUS was een vurig man, vol van genade en kracht.

Hij deed niet alleen met grote ijver het werk dat hem was opgedragen, hij deed meer. Hij bracht brood en geld bij de armen, maar hij bracht ook overal, waar hij kwam de blijde boodschap van Gods genade. Hij kon het niet laten om te spreken van Jezus liefde en macht. En hij toonde die macht door wonderen en grote tekenen evenals de apostelen. Hij was een der moedigste predikers uit de gemeente en de vijanden haten hem meer dan een der anderen. Sommige rabbi’s begonnen hem overal te volgen, om zijn werk te mislukken . Het waren zijn vroegere vrienden, Joden uit de Griekse synagoge die hem nu met heftige woorden aanvielen en telkens weer met hem rede twistten.

Maar zij konden tegen de wijsheid van Stephanus niet op. Als zij hun uit de schriften bewees dat Jezus de Messias was konden zij hem niet tegen spreken. Als hun toonde, dat heel de wet van Mozes in Christus was vervuld wisten zij niet te antwoorden. Zij werden verslagen keer op keer. En dan waarschuwde hij hen om zich te bekeren, voor de straf zou komen die Jezus had voorspeld, voor de stad en de tempel zouden worden verwoest. Maar daardoor werd hun haat nog groter. En toen ze het in een eerlijk twistgesprek van Stephanus niet konden winnen, smeden zij een plan om hem toch klein te krijgen. Ze kochten  een paar gewetenloze mannen om, die toen overal lasterpraatjes over Stephanus gingen verspreiden, zodat het volk in opschudding kwam. Toen grepen ze Stephanus en leidden hem voor het Sanhedrin. Daar beschuldigden die valse getuigen hem van heiligschennis.

Ze verdraaiden zijn woorden en zeiden: Deze mens spreekt onophoudelijk lasterrijke woorden en zeiden: deze mens spreekt onophoudelijk lasterlijke woorden tegen de heilige tempel en de wet. Want wij hebben horen zeggen, dat deze Jezus de Nazoreeër deze plaats zal afbreken en zeden veranderen, die Mozes ons heeft overgeleverd. Al die ogen van de rechters vestigen zich toornig en streng op Stephanus. Maar hij stond rustig en blij voor zijn vijanden met een gelaat van een engel. En weer voelde de hogepriester zich onzeker door het geheimzinnig rustige dat al deze volgelingen van Jezus hadden. Zij gedroegen zich alsof niets hen deren kon. Na al die beschuldigingen vroeg Kajafas: Is dat zo? Toen richtte Stephanus de glanzende ogen op zijn rechters en hield een redevoering zoals deze rechters nog nooit hadden gehoord. Hij sprak met eerbied over Mozes en over de tempel, maar hij bewees hun hoe dwaas en verkeerd het was dat zij de tempel verafgoden en meenden dat God daarbuiten tot zijn gemeente niet spreken kon. Had God niet reeds tot zijn kinderen gesproken, lang voor er een tempel was? Had Hij zich niet aan Abraham geopenbaard en aan andere aartsvaders? Was Hij niet aan Mozes verschenen in de vlam van een brandende braamstruik en had later niet het hele volk Israël bij de SinaÏ zijn machtigste stem gehoord? Hoe konden zij nog denken die trotse Rabbi’s dat de Allerhoogste zou wonen in een tempel met handen gemaakt? Had niet Salomo zelfs bij de inwijding van de tempel gezegd dat de hemel der hemelen Hem niet kon bevatten?

En over de voorvaderen sprak Stephanus ook en hij toonde aan, dat zij nooit in de verlosser hadden geloofd. Over Jozef sprak hij, die door zijn eigen broeders was verkocht, en die hen later in Egypte had gered van de hongerdood. En over Mozes die zijn volk wilde beschermen maar vluchten moest, omdat het hem verraden had, en die later toen hij Israël leidde viertig jaren door het ongehoorzame volk was getart. En toen hij die voorbeelden van ongeloof had genoemd, slingerde Stephanus in heilige verontwaardiging zijn zware aanklacht de rechters in het gezicht. , U hardnekkige,” riep hij, u verzet u altijd tegen de Heiligen Geest, gelijk uw vaderen zo ook u! Wie van de profeten hebben uw vaderen gevolgd? Zelfs hebben zij hen gedood, die geprofeteerd hebben van de komst van de Rechtvaardige, van wie u nu verraders en moordenaars geworden zijt, u die de wet ontvangen hebt op de schikking van engelen, doch haar niet hebt behouden. Toen kon Stephanus niet verder spreken zo toornig schreeuwden zijn rechters. Zijn woorden sneden door hun hart. Zij knersten de tanden van woede en drongen op Stephanus aan. Maar hij stond daar te midden van die tierende bende alsof hij hen niet hoorde. Hij had de ogen ten hemel geslagen en plotseling  straalde zijn gelaat  van innige vreugde. Want hij zag de heerlijkheid Gods en Jezus, zijn Heiland staande naast Gods troon gereed om hem te ontvangen. God beloonde zijn moedige knecht door hem op wonderlijke wijze de wereld te tonen die hem wachtte. Wat deerde hem toen nog de haat van de raadslieden? Hij merkte hen niet meer. Zie, riep hij verrukt. Ik zie de hemelen geopend en de Zoon des mensen, staande ter rechterhand Gods. Maar zij begonnen luidkeels te schreeuwen, stopten hun oren toe en stormden als één man op hem los. Het leek alsof zij hun verstand verloren hadden. Ze sleurden hem mee, de zaal uit de smalle bochtige straten door, wierpen hem de stad uit en stenigde hemde getuigen  waren het die de aanval openden. Ze legden hun mantels af en een jonge man trad haastig toe, om ze te bewaren. Saulus hete die. Toen troffen de eerst stenen de moedige getuige van Jezus en een stortvloed van puntige rotsblokken volgden. Maar geen klacht kwam over Stephanus lippen, alleen een gebed. Hij riep: Heere Jezus, ontvang  mijn geest!

En toen hij al op de knieën gevallen was, bloedend uit vele wonden, richtte hij nog zijn ogen ten hemel en riep met luider stem: Heere, reken hun deze zonden niet toe!” Met deze woorden ontsliep hij. Hij had door zijn leven Jezus verheerlijkt. Hij deed het ook door zijn dood.  Zo stierf Stephanus, de eerste martelaar voor Christus, biddend voor zijn vijanden naar het voorbeeld van zijn Meester. En toen de vijanden zegen vierend naar de stad terug gekeerd waren, kwamen zijn vrienden naar de plaats, waar zijn verminkte lichaam bedolven lag. Treurig droegen ze het ten grave en rouwden nog lang over hem.

Maar Stephanus zelf was reeds bij zijn Meester, daar waar geen pijn is, geen verdriet en geen vijandschap. Hij was getrouw geweest tot de dood en had de kroon des levens ontvangen.
Stephanus4
Ingezonden door Suzan de Boe.


Kleurplaat Stephanus