Dochter van Abraham
07/12/17 19:55
Dochter van Abraham
Op een rustige sabbat morgen schuifelde zij voort door de straat, voetje voor voetje, de blik was op de weg gericht, een kromme, ongelukkige vrouw. Zij kon niet zien waarheen zij liep, zo was haar rug gebogen. Maar zij moest naar de synagoge om de wet en de profeten te horen, om door God getroost te worden en Hem te verheerlijken. Want zij was een vrome vrouw, een dochter van Abraham, de vader van alle gelovigen. Zij gluurde met moeite opzij, of zij de goede weg wel had. Zij herkende die aan de stenen en aan de drempels van de deuren. Wat hoger was, zag zij niet. De blauwe stralende hemel zag zij ook niet. Reeds achttien jaren lang had zij de hemel niet meer gezien. Een geest van zwakheid, een nare ziekte, had haar rug gekromd en zij kon zich zelfs geen klein beetje oprichten. Alsof zij met sterke banden gebonden was, zo stram was haar ongelukkige lijf. Satan zelf had haar lichaam overrompeld en hield het met geweld naar de aarde gebogen. Maar haar ziel, in die grote nood, had de hemel niet vergeten en was dicht bij de Here gebleven. En zo sleepte zij zich voort door de straten en leek bijna geen mens meer, zoals zij, klein en gebukt, de synagoge binnen strompelde tussen al die anderen met hun rechte, gezonde lichamen.
TasTend naar haar plaats ging zij door de rijen, naar de hoek die voor de vrouwen bestemd was, moeilijk en voorzichtig liet zij zich neer. Daar zat zij toen, alsof zij aldoor op de grond met iets bezig was. Het spreekgestoelte zag zij niet, haar ogen zagen slechts de vloer en haar voeten. Maar zij luisterde gespannen, want haar hart stond open voor het woord van God. En zie, deze bracht haar een zegen, zo groot als zij misschien niet had durven verwachten. Want Jezus was in de synagoge en leerde het volk. Hij had haar gezien, toen zij binnen strompelde en kon het niet aanzien dat een mens zo wreed door Satan werd gekweld. Zij hoorde Hem zeggen: ,,Vrouw, gij zijt verlost van uw zwakheid.” Toen voelde zij zijn handen op haar zieke lichaam, die handen met hun wonderlijke genezende kracht, die als een stroom door haar gekromde lichaam ging. Het was alsof knellende banden verbroken werden.
Zij richtte zich op na al die jaren, zij stond recht in de synagoge en zag rond, verbijsterd van geluk. Zij zag haar verlosser en de liefde in zijn ogen. Toen jubelde zij haar dankbaarheid uit en verheerlijkte God. En al die mensen in de synagoge waren stil van ontroering. Slechts één was er, die toen spreken durfde. Eén, op wie dit grote wonder weinig indruk had gemaakt, omdat zijn gevoelloos hart vol van verwaandheid en van haat tegen Jezus. Het was de overste van de synagoge. Op de andere sabbat dagen was hij hier de man, naar wie de menigte eerbiedig opzag. Nu hadden de mensen hem vergeten, ofschoon hij hier te gebieden had en allen keken naar die Jezus, die zonder zijn toestemming te vragen hier maar deed wat Hij wilde. Naar die sabbatschender luisterden ze, die op de dag des Heren werkten.
Hij had op de sabbat een mens genezen en dat was streng verboden door de rabbi’s. Woedend stelde de overste zich op voor de mensen. Eigenlijk wilde hij Jezus bestraffen, maar dat durfde hij niet: daarom richtte hij zijn verwijten tot het volk. ,,Zes dagen zijn er, waarop gewerkt moet worden!”riep hij verontwaardigd. ,,Kom dàn om u te laten genezen en niet op de sabbatdag!”. Dat verwijt was onverdiend, want die vrouw was niet gekomen om genezen te worden, maar om God te dienen. Maar het volk zweeg, zoals het altijd zweeg, uit angst voor de rabbi”s. Jezus echter bestrafte hem streng.
,,Huichelaars,”sprak Hij, ,,maakt ieder van u niet op de sabbat zijn os en ezel van de kribbe los en leidt hem weg om hem te laten drinken? Moest deze vrouw, die een dochter van Abraham is, welke de satan, zie, achttien jaar lang gebonden had, niet losgemaakt worden van deze band op de sabbatdag?” Deze woorden maakten indruk, zelfs op die verwaande overste. Want het was waar, ook hij verzorgde op de sabbat zijn vee. En was een mens minder dan een beest? Hij schaamde zich en keerde zich verlegen af. Maar het volk verblijdde zich over de heerlijke dingen die gebeurden waar Jezus was.
Op een rustige sabbat morgen schuifelde zij voort door de straat, voetje voor voetje, de blik was op de weg gericht, een kromme, ongelukkige vrouw. Zij kon niet zien waarheen zij liep, zo was haar rug gebogen. Maar zij moest naar de synagoge om de wet en de profeten te horen, om door God getroost te worden en Hem te verheerlijken. Want zij was een vrome vrouw, een dochter van Abraham, de vader van alle gelovigen. Zij gluurde met moeite opzij, of zij de goede weg wel had. Zij herkende die aan de stenen en aan de drempels van de deuren. Wat hoger was, zag zij niet. De blauwe stralende hemel zag zij ook niet. Reeds achttien jaren lang had zij de hemel niet meer gezien. Een geest van zwakheid, een nare ziekte, had haar rug gekromd en zij kon zich zelfs geen klein beetje oprichten. Alsof zij met sterke banden gebonden was, zo stram was haar ongelukkige lijf. Satan zelf had haar lichaam overrompeld en hield het met geweld naar de aarde gebogen. Maar haar ziel, in die grote nood, had de hemel niet vergeten en was dicht bij de Here gebleven. En zo sleepte zij zich voort door de straten en leek bijna geen mens meer, zoals zij, klein en gebukt, de synagoge binnen strompelde tussen al die anderen met hun rechte, gezonde lichamen.
TasTend naar haar plaats ging zij door de rijen, naar de hoek die voor de vrouwen bestemd was, moeilijk en voorzichtig liet zij zich neer. Daar zat zij toen, alsof zij aldoor op de grond met iets bezig was. Het spreekgestoelte zag zij niet, haar ogen zagen slechts de vloer en haar voeten. Maar zij luisterde gespannen, want haar hart stond open voor het woord van God. En zie, deze bracht haar een zegen, zo groot als zij misschien niet had durven verwachten. Want Jezus was in de synagoge en leerde het volk. Hij had haar gezien, toen zij binnen strompelde en kon het niet aanzien dat een mens zo wreed door Satan werd gekweld. Zij hoorde Hem zeggen: ,,Vrouw, gij zijt verlost van uw zwakheid.” Toen voelde zij zijn handen op haar zieke lichaam, die handen met hun wonderlijke genezende kracht, die als een stroom door haar gekromde lichaam ging. Het was alsof knellende banden verbroken werden.
Zij richtte zich op na al die jaren, zij stond recht in de synagoge en zag rond, verbijsterd van geluk. Zij zag haar verlosser en de liefde in zijn ogen. Toen jubelde zij haar dankbaarheid uit en verheerlijkte God. En al die mensen in de synagoge waren stil van ontroering. Slechts één was er, die toen spreken durfde. Eén, op wie dit grote wonder weinig indruk had gemaakt, omdat zijn gevoelloos hart vol van verwaandheid en van haat tegen Jezus. Het was de overste van de synagoge. Op de andere sabbat dagen was hij hier de man, naar wie de menigte eerbiedig opzag. Nu hadden de mensen hem vergeten, ofschoon hij hier te gebieden had en allen keken naar die Jezus, die zonder zijn toestemming te vragen hier maar deed wat Hij wilde. Naar die sabbatschender luisterden ze, die op de dag des Heren werkten.
Hij had op de sabbat een mens genezen en dat was streng verboden door de rabbi’s. Woedend stelde de overste zich op voor de mensen. Eigenlijk wilde hij Jezus bestraffen, maar dat durfde hij niet: daarom richtte hij zijn verwijten tot het volk. ,,Zes dagen zijn er, waarop gewerkt moet worden!”riep hij verontwaardigd. ,,Kom dàn om u te laten genezen en niet op de sabbatdag!”. Dat verwijt was onverdiend, want die vrouw was niet gekomen om genezen te worden, maar om God te dienen. Maar het volk zweeg, zoals het altijd zweeg, uit angst voor de rabbi”s. Jezus echter bestrafte hem streng.
,,Huichelaars,”sprak Hij, ,,maakt ieder van u niet op de sabbat zijn os en ezel van de kribbe los en leidt hem weg om hem te laten drinken? Moest deze vrouw, die een dochter van Abraham is, welke de satan, zie, achttien jaar lang gebonden had, niet losgemaakt worden van deze band op de sabbatdag?” Deze woorden maakten indruk, zelfs op die verwaande overste. Want het was waar, ook hij verzorgde op de sabbat zijn vee. En was een mens minder dan een beest? Hij schaamde zich en keerde zich verlegen af. Maar het volk verblijdde zich over de heerlijke dingen die gebeurden waar Jezus was.