Indien u heen wonderen ziet

wonder
Indien u heen wonderen ziet.
Jezus, reisde met zijn discipelen door het land en overal waar een hart voor Hem openstond, zaaide Hij het zaad van zijn woord. In de harten van de Samaritanen was het opnieuw opgekomen en had rijke vrucht gedragen. Hoe zou het straks in Galilea gaan? In zijn vaderland? Het leek zo mooi! Het gerucht van zijn komst was Hem al vooruit gevlogen en de mensen kwamen Hem blij tegemoet. Velen van hen waren in Jeruzalem op het paasfeest geweest en hadden de wonderen gezien, die Hij daar had verricht. De tempel had Hij gereinigd, Hij alleen. De zieken had Hij genezen Dat hadden ze niet meer vergeten en ze hadden het rond verteld van dorp tot dorp, welk een groot wonderdoener die Jezus van Nazareth was! Nu volgen ze Jezus waar Hij ging ze staarden Hem aan en wachtten. Zeker zou Hij hier ook wonderen verrichtten! Van alle kanten stroomden de mensen toe. Om Jezus te zien, daarom kwamen ze. Om Hem te horen niet. Naar zijn wonderen verlangden ze, meer dan naar zijn woord, meer dan naar Hem zelf. Zo kwam de Heiland in Kana aan, waar Hij eens water in wijn had veranderd. En nog steeds hadden de mensen geen wonderen gezien.

Zeven uren van Kana verwijderd zat een vader bij het bed van zijn kind. Het was in Kapèrnaum, een stadje aan de zee van Galilea. Het jongetje laag zwaar te hijgen, zijn borstje ging snel op en neer en rood van de koorts waren zijn wangen. De vader hield bedroefd een gloeiend handje vast en zag de dood reeds naderen. Nog één dag zou het misschien duren. Dan zou hij geen kindje meer hebben. Die vader was wanhopig. Hij had gedaan wat hij kon, hij had geen kosten gespaard. Hij was rijk en voornaam man, een hoveling, een dienaar aan het hof van koning Herodus Antipas, wiens paleis in Tiberias stond. Maar wat hielp hem nu zijn geld en zijn voornaamheid? De dood stoorde zich daar niet aan. Die komt bij rijk en arm, bij oud en jong. En dat juist dat er geen hoop meer was, dat hij niets meer voor zijn kind kon doen, dat was verschrikkelijk. Het hart van die vader werd verscheurd door smart.

Maar ook naar Kapèrnaum vloog het gerucht, dat Jezus in Galilea gekomen was. Ook de hoveling hoorden het. Toen kwam er plotseling weer glans in zijn ogen, Hij sprong op. Jezus, van Nazareth was de Enige, die hier nog helpen kon, zijn macht was zo wonderlijk groot! In Kana moest Hij zijn, zeiden de mensen Het was ver, maar dat deed er niet toe. Tot het eind van de wereld wilde die vader wel lopen, als zijn kind er maar door gered kon worden. Nog eenmaal boog hij zich over zijn zoon. O, het kon nog. Als hij Jezus spoedig vond en als de Meester dadelijk mee wilde gaan, kwam hij misschien nog op tijd. De hoveling snelde het huis uit en haastte zich voort langs de weg, die stijgend voort kronkelde het bergland in. Lang en moeilijk was die weg. s Morgens vroeg ging de hoveling van huis. Maar de zon was het zuiden reeds door toen hij in Kana kwam. Daar stond Jezus te prediken omringd door het volk. Waren die mensen wel beter dan de ongelovige priesters in Jeruzalem, die ook wonder had gevraagd voor ze geloven wilden?

De Samaritaanse vrouw had geen wonder gezien en toch had ze geloofd. Haar Hart stond open voor het zaad van Jezus woord. Maar de harten van de mensen waren hard en onvruchtbaar als de rotsen, waar op ze hun huizen bouwden. Toen drong plotseling een man tussen die mensen door, hijgend en bezweet, in bestoven kleren, en boog zich voor Jezus neer. Here, smeekte hij, mijn kind ligt op sterven. Ga mee naar mijn huis en red mijn kind! Alweer iemand die om een wonder vroeg! De mensen drongen op ze rekten hun halzen om niets te missen, en in allerlei ogen blonk dezelfde spanning. Nu zouden ze een wonder zien. Al moesten ze mee gaan naar Kapèrnaum, daar wilden ze bij zijn als dat kind weer gezond werd gemaakt. Maar de Heiland zei bedroefd: Indien gij lieden geen tekenen en wonderen ziet zult gij niet geloven. De hoveling begreep dat misschien niet eens. Hij dacht alleen aan zijn kind. Hoe zou het er nu mee zijn? Zou het nog leven? Hij wrong zijn handen in grote angst en smeekte: Here, ga mee, eer mijn kind sterft En toen de Heiland hem aan zag, ontdekte Hij zijn hart het zelfde geloof, dat ook bij de Samaritaanse vrouw was geweest, het echte, het ware geloof dat ook zonder wonderen kan leven. Jezus sprak: Ga heen uw zoon leeft. En zie aan dat woord had die man genoeg. Hij geloofde. Tranen van blijdschap en dankbaarheid sprongen in zijn ogen.

Zijn kind leefde zijn kind was gered! Hij twijfelde er geen ogenblik aan. Hij ging verheugd terug, de lange weg naar huis. Toen hij de volgende dag bij Kapèrnaum kwam, liepen zijn knechten hem al verheugd tegemoet. Uw kind kleeft! Roepen ze. En toen hij vroeg wanneer het beter geworden was, zeiden ze: Gisteren om één uur, waarop Jezus gezegd had: Uw zoon leeft. Uren ver was Hij van het kind verwijderd geweest. Toch had Hij het kunnen genezen. Toen wisten die man en zijn hele gezin dat Jezus de Messias was. De Zalig maker die in de wereld komen zou. En zij geloofden allen in Hem.

Nu was er toch een wonder gebeurd, maar geen van al die mensen die er zo naar verlangden, had het gezien. Want Jezus wilde geen wonder doener zijn. Hij was niet gekomen, om de mensen te vermaken. Hij was gekomen, om zondaren zalig te maken. Maar dat grootste wonder, dat zondaren zalig werden dat kon alleen gebeuren, als ze gelovig wilden worden.

Ingezonden door Suzan de Boe.