Gathsémané
Gethsémané
Stil en eenzaam lag de Olijven hof in het donker. De koele nachtwind ruiste door de bomen. Het maanlicht speelde op de kromme, knoestige stammen. De sterren glansden aan de hoge hemel. In de rustige tuin was Jezus dikwijls met zijn 12 discipelen in de zoele nacht samen geweest. Nu waren er slechts elf, die Hem volgden. Maar de twaalfde zou straks ook komen, want hij wist wel, dat hij Jezus hier vinden kon. Voor in de hof liet Jezus acht van zijn discipelen achter en sprak: Zet u hier neder, terwijl ik heenga om daar te bidden. Maar drie discipelen nam Hij mee, dieper de tuin in: Petrus, Jacobus en Johannes. Toen is er iets gebeurd, wat nooit een mens zal kunnen begrijpen.
Het was alsof Jezus, die altijd zo rustig en zeker zijn discipelen was voorgegaan, opeens de moed verloor. Een grote droefheid kwam in zijn hart, een ontzettende angst greep Hem aan. Diep bewogen klonk zijn stem toen Hij zei: ,, Mijn ziel is zeer bedroefd, tot stervens toe; blijf hier, en waakt met mij.’’ Het was niet alleen angst voor lijden en dood, die Hem zo deed spreken. Hij had daarover al zo vaak gesproken, zonder beven, zelfs nog in deze nacht. Het was iets anders, Het was de last van onze zonden, de zonden van heel de wereld, die God op zijn schouders legde. Hij, die nooit kwaad had gedaan, voelde Gods toorn op Zich rusten. Gods toorn over al het kwaad der mensen, wier straf Hij wilde dragen.
Toen voelde Hij zich zo verschrikkelijk benauwd, dat het zweet Hem uitbrak. Hij sidderde en kromp ineen en het was, alsof zijn ziel werd verscheurd van angst. Hij wankelde verder het hof in, zover als men een steen kan werpen. Daar viel Hij ter aarde, om te bidden. In deze grote nood kon alleen het gebed Hem helpen. Nu hief Hij niet meer de ogen ten hemel, zoals Hij vroeger deed. Nu boog Hij het gelaat naar de grond en wrong zijn handen samen. En toen kòn Hij het niet meer uithouden en schreiden: ,,Mijn Vader, indien het mogelijk is, laat deze beker Mij voorbij gaan.” Maar dadelijk voegde Hij er aan toe: ,, Doch niet gelijk Ik wil, maar gelijk Gij wilt.” Zoals Jezus geleden heeft in dit vreselijk uur, zo heeft nooit een mens op aarde geleden. En niemand was er, die Hem troostte. Hij stond op na zijn gebed en ging door de hof terug, om zijn discipelen te zoeken, die met Hem waken zouden.
Hoe verlangde Hij naar hun vriendschap, naar een enkel woord van liefde, dat Hem versterken kon. En zie, zelfs dàt moest Hij ontberen. Ze lagen in hun mantels gewikkeld op de plaats waar Hij ze had achtergelaten en sliepen. Uitgeput van droefheid waren ze in slaap gevallen, Petrus ook. Ondanks zijn grote woorden over zijn trouw aan de Meester, had hij Hem nu reeds alleen gelaten. Jezus wekte hen. Hij zei, en het klonk droevig. Simon slaapt gij? Kunt gij dan niet één uur met Mij waken? Waakt en bidt, dat gij niet in verzoeking komt: de geest is wel gewillig, maar het vlees is zwak.” Ze hieven verschrik de hoofden op en wisten niet, wat ze Hem antwoorden zouden. Hun ogen waren zo zwaar, hun harten waren zo bedroefd. Ze stamelden een paar woorden, ze probeerden te bidden. O, ja, ze wilden wel. Maar hun hoofden zakten weer neer op hun armen, en ze gaven opnieuw zich over aan de slaap, waarin droefheid vergeten konden. Intussen streed Jezus zijn zware strijd. Zwarte nacht vervulde zijn ziel. Oneindig verlaten was de verlatenheid, die Hem omringde. Smarten des doods grepen Hem aan, de angst der hel had Hem besprongen. Hij was weer neergeknield op de grond en zó groot was zijn benauwdheid, dat zijn zweet werd als bloeddruppels, die op de aarde vielen.
Maar geen opstandig woord kwam over zijn lippen. Eerbiedig en gehoorzaam klonk zijn stem: ,, Mijn vader, indien deze beker niet kan voorbij gaan, tenzij dan dat Ik die drinke, Uw wil geschiede.” Weer vond Hij zijn discipelen slapende, toen Hij terug keerde, om getroost te worden. De laatste gunst die Hij hun vroeg, hebben ze Hem niet bewezen. Ongetroost ging Hij weer heen, knielde voor de derde maal neer en bad het zelfde gebed. Hij gaf zich geheel aan zijn Vader over. Hij wilde alleen, wat zijn Vader wilde, en weer bad Hij: ,, Uw wil geschiede.” Toen daalde een engel bij Hem neer, een afgezant van zijn hemelse Vader, die beter kon troosten dan mensen. Daarna was alles goed. Een diepe vreugde daalde neer in Jezus hart. Wàt er nu gebeuren zou, geen ogenblik zou wankelen. Als een lam zou Hij zich ter slachting laten leiden en geen klacht zou over zijn lippen komen.
Daar in het hof van Gethsémané, heeft Jezus zijn zwaarste strijd gestreden. Maar Hij had overwonnen door zijn gehoorzaamheid, een gehoorzaamheid tot aan de dood. Hij ging terug naar zijn discipelen en nu had Hij hun troost niet meer nodig. Hij sprak: ,, Slaapt nu maar en rust; zie, de ure is nabij gekomen, en de Zoon des mensen wordt overgeleverd in de harten van de zondaren.” Toen Hij zag, dat ze tòch ontwaakt waren, wees Hij voor zich uit in de hof, waar fakkels zoekend heen en weer bewogen werden en Hij sprak: ,, Staat op laten we gaan. Zie die Mij overlevert is nabij.”
Ingezonden door Suzan de Boe.