Het afscheid van de Tempel

Het afscheid van de Tempel.
Tempel1
Het was niet alleen haat en ongeloof, wat Jezus zag op deze laatste dag. Er waren ook nog echte vromen in Israël. Terwijl Jezus tegenover de schatkist gezeten was, zag Hij hoe de mensen hun gaven offerden voor zij de tempel binnengingen. De rijken wierpen er veel in; het rinkelde zwaar van grote geld stukken, wanneer zij hun hand boven de schatkist strekten. Maar toen kwam er ook een oude weduwe. Zij stond alleen op de wereld en er was niemand die voor haar zorgde. Integendeel! Zelfs Farizeeën en schrift geleerden verdrukten de weduwe in Israël en alles wat die eenzame vrouwen hadden verdween vaak in hebzuchtige handen. Maar toch in al dat verdriet was deze vrouw niet bitter geworden en zij had de Here niet vergeten. Nu kwam zij in de tempel en wierp haar kleine gave in de schatkist. Heel weinig, twee kleine koperstukjes ter waarde van nog geen cent. Maar Jezus wist dat het alles was wat zij had. Groot was haar vertrouwen op God want zij wist nog niet waarvan zij de volgende dag leven moest. Hij riep zijn discipelen tot zich en zei: Waarlijk ik zeg u, deze arme weduwe heeft meer dan alleen daarin geworpen. Want deze allen hebben van hun overvloed iets bij de gaven geworpen, maar zij heeft van haar armoede erin geworpen, al wat zij had, haar ganse levens onderhoud. Dat was een der weinige verblijdende gebeurtenissen op deze dag. Maar intussen vergaderden de Farizeeën en schrift geleerden en overlegden hoe zij Jezus vernederen konden. Hem doden durfden ze niet, uit vrees voor het volk. Daarom probeerden ze nog eens om Hem te vangen met strikvragen. En nu hadden ze een heel listig plan. Ze ging niet meer zelf tot Jezus, want dat zou dadelijk zijn vertrouwen wekken. Ze zonden hun leerlingen, hun discipelen. Die deden alsof zij grote eerbied en bewondering voor Hem hadden en zeiden: Meester wij weten dat Gij waarachtig zijt en altijd de waarheid durft zeggen en dat Gij u aan niemand stoort, want Gij ziet de mensen niet naar de ogen. Zeg ons dan: Is het geoorloofd de keizer belasting te betalen, of niet? En ze hoopten dat Hij zeggen zou: Nee, het mag eigenlijk niet. Want zo dachten velen in Israël. Die zeiden dat het zonde was, dat het volk van God aan een keizer schatting opbracht. Als Jezus dat nu ook zei konden ze Hem als een opstandeling kunnen aanklagen bij de Romeinen.

Tempel2
En als hij het wel mocht zou het volk Hem verachten. Maar Jezus doorzag hun valsheid en zei: Wat verzoek u Mij. Huichelaars? Toon Mij het geldstuk voor de belasting. Zij brachten zo’n Romeinse munt waar in het borstbeeld van Keizer Tiberius was geslagen. Jezus vroeg: Van wie is dit beeld en het opschrift? Ze zeiden tot Hem: Van de keizer. Toen leerden Hij hun, dat het heel goed mogelijk was om een knecht van God te zijn en tegelijk de keizer te dienen. Was het niet God zelf. Die de keizer macht had gegeven over dit volk? Hij sprak: Geeft dan de keizer wat des keizers is, en Gode, wat Gods is. En ze slopen stil en beschaamd terug naar hun meesters. Hun opzet was mislukt. Toen was er nog een schrift geleerde die een poging wilde wagen. Hij kwam tot Jezus en vroeg beleefd: Meester wat is het grote gebod in de wet? Hij wist, dat de Farizeeën de geboden verdeelden in grote en kleine geboden, belangrijke en minder belangrijke. En nu hoopte hij maar dat Jezus een onvoorzichtig antwoord zou geven zodat hij Hem voor het volk bespottelijk kon maken. De dwaas! Wie zou de wet beter kennen dan Jezus, de enige Mens die de wet geheel volbracht?

Jezus, zei tot hem: Gij zult de Here uw God liefhebben met geheel u hart en ziel en met geheel u verstand. Dit is het grote en het eerste gebod. Het tweede daaraan gelijk is: Gij zult u naaste liefhebben als u zelf. Aan deze twee geboden hangt de ganse wet en de profeten. Toen de schrift geleerde dit antwoord hoorde verloor hij even al zijn listigheid en riep in oprechte eerbied uit: Meester U heb gelijk! God lief te hebben boven alles en de naaste zichzelf, dat is het beste. Dat is meer dan alle brandoffers en slachtoffers! Jezus, verblijde zich omdat deze man nog oprecht kon zijn. Hij zei tot hem: Gij zijt niet ver van het Koninkrijk Gods. En niemand durfde Hem meer iets te vragen. Maar toen ze eindelijk zwegen, heeft Jezus in een strenge rede al hun zonden bloot gelegd en het volk voor hen gewaarschuwd. Het waren de laatste woorden, die Hij tot hen richtte. Zolang hadden ze tijd gehad om zich te bekeren, zolang had Hij geduld met hun gehad. Maar ze hadden hun hart voor Hem gesloten, Hem bestreden en belasterd, en het hele land door achtervolgd met hun duivelse haat. Nu was het einde van zijn prediking gekomen. Want nooit iemand had durven zeggen sprak Hij uit zodat heel het volk het horen kon. Machtig klonk zijn stem tussen de hoge muren en als een strengen rechtvaardige rechter kondigde Hij hun vonnis aan: De schrift geleerden en de Farizeeën hebben zich gezet op de stoel van Mozes. Alles dan, wat zij u ook zeggen, doet dat en onderhoudt dat, maar doet niet naar hun werken want zij zeggen het wel, maar doen het niet. Zij binden zware lasten bijeen en leggen die op de schouders der mensen, maar zelf willen zij ze met hun vinger niet verroeren.

Wee u, u schrift geleerden en Farizeeën, u huichelaars, want u eet de huizen der weduwen op, terwijl u voor de schijn lange gebeden
Tempel3
uitspreekt. Daarom zult u zwaarder oordeel ontvangen. Wee u schrift geleerden en Farizeeën, u huichelaars, want u geeft tienden van de munt en de dille en de komijn, en u hebt het gewichtigste van de wet verwaarloosd: het oordeel en de barmhartigheid en de trouw. Dit moest men doen en het andere niet nalaten. U blinde wegwijzers, die de mug uitzift maar de kameel doorzwelgt! Wee u, schrift geleerden en Farizeeën, u huichelaars, want u reinigt de buitenzijde van de beker en van de schotel, maar van binnen zijn zij vol roof en onmatigheid. U blinde Farizeeërs, reinigt eerst de inhoud van de beker; dan zal hij ook van buiten rein worden. Wee u, schrift geleerden en Farizeeën, u huichelaars, want u lijkt op gewitte graven, die van buiten wel schoon schijnen, maar van binnen vol zijn van doodsbeenderen en allerlei onreinheid! Zo ook u, van buiten schijnt u de mensen wel rechtvaardig, maar van binnen zijt u vol huichelarij en wetsverachting. Slangen adderengebroed, hoe zult u ontkomen aan het oordeel der hel? Nog meer sprak Jezus in heilige toorn, terwijl de mensen sidderen luisterden. Toen Hij uitgesproken was lag een diepe stilte over het tempelplein, een stilte waarin men bijna niet durfde te ademen. Het wee u, scheen nog na te klinken tussen de hoge blinkende muren. Hoe dikwijls had Jezus op deze zelfde plaats de mensen toegeroepen, om tot Hem te komen, omdat Hij alleen bij Hem vrede en veiligheid was.

Hij dacht daaraan en diep bedroefd klonk zijn stem: Jeruzalem, Jeruzalem, dat de profeten doodt, en stenigt wie tot u gezonden zijn, hoe dikwijls heb Ik uw kinderen willen vergaderen gelijk een hen zijn kuikens onder haar vleugels vergadert en u hebt niet gewild. Maar toch gebeurde er op deze dag ook nog iets, waarover Jezus zich zeer verheugde. Er waren Grieken naar het Paasfeest in Jeruzalem gekomen, mensen van heidense afkomst, die de God van Israël lief gekregen hadden. Zij hadden zoveel van Jezus gehoord, dat zij naar Hem verlangden. Ze zeiden tot Filippus, één der discpelen: Wij zouden Jezus wel willen zien. Toen gingen Filippus en Andreas samen naar Jezus om het te vragen. Toen Jezus dat hoorde en die Grieken zag komen. Kwam er een grote blijdschap in zijn hart. Want Hij wist al zou Israël Hem verwerpen anderen zouden in Hem geloven en over heel de aarde zou zijn Koninkrijk groeien. Maar daarvóór lag nog het graf, daarvóór lag nog de dood. Hij moest eerst de straf dragen voor de zondige wereld en zo de mensen verzoenen met God. Zijn dood zou rijke vruchten dragen. Jezus sprak hierover in een gelijkenis. Hij zei: Voorwaar, voorwaar. Ik zeg u indien de graankorrel niet in de aarde valt sterft, blijft zij op zichzelf; maar indien zij sterft, brengt zij veel vrucht voort. Maar toen Jezus aan het grote lijden en het sterven dacht, dat nu zo heel dichtbij gekomen was, vervulde benauwing zijn ziel. Hij hief de ogen omhoog en zijn ziel zocht de Vader, die Hem gezonden had om de wereld te redden. Mocht Hij nu vragen, of dit vreselijk lijden Hem bespaard mocht blijven? Nee, Hij deed het niet. Want meer dan aan zichzelf dacht Hij aan de wereld. Die Hij liefhad, en aan zijn Vader, wiens Naam over heel de aarde verheerlijk moest worden. En wat Hij toen sprak was een gebed.

Zacht maar duidelijk klonk zijn stem over het tempelplein: Nu is mijn ziel ontroert, en wat zal Ik zeggen? Vader, verlos Mij uit deze ure? Maar hiertoe ben Ik in deze ure gekomen. Vader, verheerlijk uw Naam. Er viel een diepe stilte. En in die stilte kwam toen een stem uit de hemel, die zei: Ik heb Hem verheerlijkt, en Ik zal Hem nogmaals verheerlijken. Dat was het antwoord van de Vader. En die Hem liefhadden, verstonden het. Maar de ongelovigen die Gods stem niet konden verstaan, stonden verbijsterd omhoog te staren. Hoor, het dondert! Riepen sommigen verschrikt. En de anderen zeiden: Nee een engel heeft tot Hem gesproken. Maar Jezus zei: Niet om Mij is deze stem er geweest, maar om u. En terwijl Hij zich gereed maakte, om heen te gaan bij het laatste licht van de zon, waarschuwde Hij hun voor het laatst. Hij zei: Nog een korte tijd is het licht onder u. Gelooft in het licht zolang u het licht hebt, opdat u kinderen des licht mocht zijn.
       
BEGREPEN zij, dat toen het licht der wereld afscheid van hen nam?    
             
Ingezonden door Suzan de Boe.