BETHESDA

BETHESDA.


Huis der barmhartigheid.

Bethesda

Zo hete het badwater met zijn vijf daaromheen gebouwde zuilengangen, dat dicht bij de Schaapspoort Jeruzalem lag. Het leek een gewone vijver, met stil en troebel water. Maar soms, plotseling, kon dat water gaan bruisen en kolken en welde het schuimend op uit een diepe geheimzinnige bron. Daarna zakte het snel weer terug tot zijn vorige stand, het golfde en klotste nog even na en lag weer stil als tevoren. Mar in die enkele ogenblikken, als het water in beweging kwam, had het een wonderlijke sterke genezende kracht en wie zich dàn snel daarin baadde, werd gezond, wat voor ziekte hij ook had.

“Het is een engel, die soms nederdaalt om het water te beroeren,” zeiden de mensen eerbiedig. En op de komst van die barmhartige genezende engel lagen ze te wachten in de open gangen: blinden, kreupelen, verlamden en allerlei andere ziekten. Ze wachten en hoopten. ze hielden soms hun adem in om te luisteren of de engel kwam. Dag en nacht waren ze in spanning. En wanneer dan het eerste geheimzinnige gemurmel in de diepte zich horen liet, begon van vijf kanten tegelijk de verschrikkelijke wedloop naar de vijver. Sommige zieken konden nog lopen, andere kropen op handen en voeten, blinden tasten zich haastig voort naar de kant, verlamden werden soms door vrienden gedragen, ieder wilde de eersten zijn om zich in het badwater te storten. Dan leek Bethesda geen huis van barmhartigheid meer. Ze duwden en drongen elkaar opzij om vooraan te komen, ieder dacht slechts aan zichzelf. En voor de meesten was het dan te laat. En enkele ging gelukkig heen, het vrije gezonde leven in, de anderen legden zich zuchtend weer neer en lagen opnieuw te wachtten. Dikwijls verloren zij dan de moed en alles werd hun onverschillig. Als men hun gevraagd had, of ze nog gezond willen worden, hadden ze misschien niet eens een antwoord gegeven.

Bethesda2
Tussen al die ongelukkigen was ook een man, die al achtendertig jaar ziek gelegen had. Hij had het aan zichzelf te wijten: hij had een slecht leven geleid en zijn gezondheid  verwoest. Nu lag hij hier, verlamd, bijna nmachtig om zich te bewegen. Niemand keek naar hem om, geen vriend of familielid had hij, om hem te helpen of te verzorgen. En steeds was hij één der laatsten geweest, die zich voortgesleept had tot bij het water, wanneer het in beweging kwam.

Achtendertig jaar reeds duurde nu zijn lijden, zijn straf. Hoe zwaar moest hij boeten voor zijn zonde!... Hij was bijna een oude an geworden in die tijd. Maar nog steeds had hij de hoop niet helemaal opgegeven, dat God hem eens genadig zou zijn!... Nu was het sabbat en in Jeruzalem was feest. Een grote blijde menigte golfde door de straten en bracht offers in de tempel. Overal klonk er muziek en gezang. Ook in Bethesda was het nu druk. Familieleden en vrienden van de zieken waren gekomen om hen te bezoeken. Alleen voor die éne, voor die verlamde, was niemand  verschenen. Hij lag eenzaam als ieder dag. Wie van de feestgangers, die nog in de stad waren, zou aan he denken?... Ze waren allen op het feest gekomen, om te zoeken wat vreugde gaf.

Maar zie, Eén was gekomen om te zoeken, wat verloren was! Een stille man liep langs het water en bleef bij de verlamde man staan. Hij zag hem aan en alleen door die blik reeds ontroerde de zieke. Achtendertig jaar had niemand medelijden naar hem gehad. Nu glansde hem uit de ogen een liefde en barmhartigheid tegen, zoals hij nog nooit had gezien. , Wilt gij gezond worden?” vroeg de man. De ogen van de verlamde schitterden. Want dat was maar geen nieuwsgierig vraag, dat voelde hij. Die stem en die ogen waren vól waarheid en goedheid. Hij kon niet anders dan heel eerbiedig spreken tot die vreemdeling. Maar zijn antwoord klonk bedrukt. , Here, ik heb geen mens om mij in het bad te werpen, zodra er beweging komt in het water,” zei hij, en terwijl ik onderweg ben, daalt een ander vóór mij af.” De man zei, Sta op, neem u matras op en ga uws weegs! Het klonk als een bevel. Wie kon die stem ongehoorzaam zijn?...  Wie kon zich tegen de blik van die ogen verzetten? De zieke aarzelde geen ogenblik. Hij zei niet: Dat ik immers niet! … Hij stond op. Hij nam zijn matras. En toen pas  drong  het tot hem door, welk een groot en goddelijk wonder aan hem was geschied. door, welk een groot en goddelijk wonder aan hem was geschied. Zijn benen droegen hem. Ze droegen hem tussen de zieken door, de zuilen gang uit!... Nee, droomde niet,  ze zouden hem weer blijven dragen, het vrije leven in! Wáár was die vreemdeling, zijn weldoener, zijn verlosser?... Hij was er niet mee. Stil, zoals Hij gekomen was, was Hij weer heengegaan, zonder te wachten op een woord van dank. Maar het hart van die man was overstelpt van dankbaarheid. Hij kwam buiten. De zon ontving hem. De wind streelde weer langs zijn huid.

Duizelend van geluk liep hij de poort van Jeruzalem binnen. Ontroerd ging hij door de straten, met zijn matras op zijn schouder, tussen de blijde feestgangers, lachend en wenend van zoveel geluk… Totdat hij plotseling werd tegengehouden. Er stond een gezelschap deftige Joden voor hem, schrift geleerden en Farizeeën, die bars en streng naar hem keken. , Het is sabbat!” riepen ze verontwaardig, en dan moogt gij uw matras niet dragen!... Schaam u, goddeloze man, gij werkt op de heilige sabbat!” De man stond hen verschrikt en verwonderd aan te kijken. Was het sabbat vandaag?... Ja, het was sabbat. Maar voor hem was het meer. Voor Hèm was het de dag van verlossing, de dag van Gods barmhartigheid! Was het verkeerd, om nu met een matras te lopen?... Het was heerlijk, om te lopen en iets te kunnen dragen. En zijn weldoener had het immers gezegd. Dan was het goed?.. De man antwoordde opgetogen: Die mij gezond gemaakt heeft, die heeft tegen mij gezegd: Neem uw matras op, en ga uws weegs. Ja, dat hij gezond was, kon die schrift geleerder niet schelen. Maar dat hij hier op sabbat met zijn matras liep!... Hun deftige gezichten werden nog langer. Hun ogen keken elkaar veel betekend aan. Wie is die mens, die tegen u gezegd heeft: Neem uw matras op en ga uw weegs?... vroegen ze streng. Maar dat wist de man niet, hoe het hem ook speet. En hij ging maar gauw verder, want hij kon die zure gezichten moeilijk verdragen op deze heerlijke dag. Hij legde ergens zijn matras ergens neer, want hij moest eerst naar de tempel. Als er één naar de tempel moest dan was hij het wel!.. Vol vreugde kwam hij de voorhof binnen en dankend boog hij zich neer voor God. En zie, toen hij zich oprichtte wie stond daar vóór hem? O, hij vergiste zich niet! Die ogen, die stem, zou hij zijn leven lang niet meer vergeten… Dáár stond weer zijn verlosser en sprak: ‘’Zie gij zijt gezond geworden; zondig niet meer, opdat u niet iets ergers over kome,” Dat klonk óók ernstig en streng, maar toch heel anders dan bij de Joden. In deze strengheid trilde de liefde. En de man boog zich heel diep en eerbiedig.,, Kent hij mijn leven?” dacht hij verbaasd. , Wie is hij dan toch?” Spoedig wist hij het nu. Alle mensen kenden Hem. Jezus hete Hij.. Jezus.. Zaligmaker… Het was een goede naam, het was de beste en de zoetste naam die er bestond. De man haastte zich naar de Joden die hem aangehouden hadden. Die moesten hem ook kennen, de Zaligmaker. Hij vond ze. Jezus, zei hij eerbiedig, met stralende ogen, Jezus is het, die mij gezond heeft gemaakt. . Maar zij krijsten die naam en hun ogen fonkelden. Ze hadden reeds vermoed, dat Hij het was. Nu wisten zij het zeker! Hij wist het, die de sabbat ontheiligde en die er ook een ander toe verleidde! Ze gingen naar Hem toe en verweten het Hem met felle, boze woorden, dat Hij de sabbat had geschonden! Maar Jezus zag hen rustig aan en sprak: Mijn Vader werkt tot nu toe en ik werk ook. De dwazen. Wisten ze dan niet, dat zijn Vader in de hemel óók voor hen zorgde?. En wilden ze Hem, de Zoon van God, bevelen?... Tegen zijn Goddelijke wijsheid konden de geleerde rabbi’s niet op. Ze dropen af. Maar in hun harten was de haat nog gegroeid. , Hij zegt, dat God zijn Vader is,” zeiden ze.

Hij maakt zich zelf aan hem gelijk! Hij is een sabbat schender en een godslasteraar! En voortaan loerden ze op Hem, of ze Hem geen kwaad konden doen. Als ze konden, zouden ze Hem willen doden, .. hun vijand!  Hun vijand?

Als ze eens wisten hoe lief Hij hun had!...
Ingezonden door Suzan de Boe