DE MAALTIJD VAN HET KONINKRIJK.

DE MAALTIJD VAN HET KONINKRIJK.
url
In die tijd hoorde Herodes Antipas wat van Jezus verteld werd en hij zei tot zijn dienaren: ‘Is Johannes de Doper, die ik heb laten onthoofden, weer terug gekeerd uit de dood? Daarom werken die krachten in hem! Toen Jezus dit Jezus ter ore kwam, trok hij zich terug en voer zijn schip naar een eenzame plek alleen. De mensen zagen hem echter wegvaren, velen letten erop en zij liepen te voet uit verschillende steden en dorpen om het meer heen en waren het schip voor. En toen Hij uit het schip stapte, zag Hij een grote menigte en werd ontferming over hen bewogen, omdat zij waren als verdwalende schapen. Hij leerde hen vele dingen en vele zieke maakte Hij gezond. De dag begon te dalen. Bij het vallen van de avond kwamen de discipelen naar Hem toe en zeiden; het is hier een eenzame streek en het is al laat, Stuur die mensen nu maar weg, dan kunnen ze voor het donker wordt naar een dorp gaan om voedsel te kopen en nog onderdak vinden. Hij antwoordden hun: Geef hun te eten. Philippus, hoeveel brood is er nog nodig? Philippus antwoordde: We zouden wel tweehonderd zilverstukken nodig hebben om voor al die mensen brood te kopen en dan zal er niet genoeg zijn voor allemaal. Hoeveel broden hebben we? Laat eens zien, vroeg Jezus. Daar kwam Andreas aan met een kleine jongen en zei: Hier is het jongetje, dat vijf gerstebroden en twee kleine visjes heeft, maar wat betekent dat voor zovelen? Jezus zei: Laat de mensen in groepen zitten. Nu was er veel gras op die plek en het gras was nog groen, omdat het lente was. Allen gingen in kleine groepen zitten. Het leken net met kleurige bloembedden in het licht van de ondergaande zon. Toen was het voor Jezus of de avond viel over de hemelse heerlijkheid nabij kwam: God zal een maaltijd aanrichten voor de mensen; Hij zal bij hen zijn en de dood zal niet meer zijn noch geklaag noch moeite zal er meer zijn, als de wereld is voor bij gegaan. Jezus, nam de broden en de vissen, zag op naar de hemelen sprak de zegen: Gezegend zijt Gij, Heer onze God, koning der wereld, die het brood uit de aarde doet voorkomen. Hij brak het brood en gaf het aan zijn discipelen om de brokken te verdelen, en de twee vissen verdeelde Hij onder hun allen. En ze aten en hadden geen honger meer. Hij zei tot de discipelen: Verzameld de overgebleven brokken. Zij rapen het overschot op, twaalf manden vol. Nu de mensen zagen welk wonder Hij verricht had zeiden ze: deze is waarlijk de Profeet die in de wereld komen zou! Toen Jezus merkte dat zij zouden komen en Hem met geweld meevoeren om Hem koning te maken, dwong Hij zijn discipelen om weg te varen en zelf trok Hij zich terug in het gebergte heel alleen, De eerste sterren stonden aan de hemel toen de discipelen scheep gingen en allen de terug tocht ondernamen. Het werd donker. Jezus, was niet bij hen en de zee werd onstuimig omdat er een harde wind woei. Midden op het water waren zij. Hij was alleen op het land. Bij het licht van de maan zag Hij, dat ze zich af tobden om vooruit te komen want ze hadden de wind tegen, en Hij ging naar hun toe. Het was ongeveer drie uur in de nacht geworden. De mannen roeiden zwaar. Plotseling zagen zij een licht gestalte vlakbij het schip. Zij schreeuwden: Het is een spook! en werden bang. Toen hoorden zij zijn stem: Houd moed. Ik ben het. Wees niet bevreesd! Simon riep: Heer als Gij het zijt, beveel dan tot U te komen over het water! En Hij zei: Kom! En Simon ging uit het schip en wilde naar Jezus lopen, maar toen hij lette op de golven en de wind, werd hij bang en begon ter zinken en schreeuwde: Heer, red mij! Jezus, stak hem de hand toe, greep hem en zei: Kleingelovige waarom ben je gaan twijfelen? Onmiddellijk bereikte het schip de oever. De volgende dag zagen de mensen, die andere kant van het meer waren gebleven, dat de ene boot nog steeds aan de oever lag en dat Jezus daar dus niet mee was gevaren. Toen ze hem daar toch niet vonden kwamen ze in Kapernaüm om hem te zoeken. Hem gevonden hebben zeiden ze: Rabbi, hoe zijt gij hier gekomen? Jezus antwoordde: Ge zoekt mij, omdat ge van het brood heb gegeten en verzadigt bent. Ik ben het Brood dat uit de hemel is neergedaald en het leven geeft aan de wereld.
Ik ben het brood van het leven.
Wie tot Mij komt,
zal nimmermeer hongeren
En wie in mij gelooft,
zal nimmermeer dorsten.
Toch keerden veel van zijn volgelingen zich sindsdien van hem af en gingen niet langer met hem mee. Hij had hun teleurgesteld, omdat hij niet hun koning wilde worden. De Galileese vrijheidshelden hadden klaar gestaan om te doen naar de bevelen van de Messias, om het oude koninkrijk van David weer te herstellen en de anderen van de troon te stoten. In Jeruzalem hadden de Galileese vrijheidsstrijders gedacht dat nu het ogenblik was om opstand te maken, maar de stadhouder Pilatus had hen op het Paasfeest laten doden, met hun offerdieren. Hij moest tenslotte de orde bewaren in die Joodse provincies. Telkens werden door hem mensen ter dood gebracht die niet eens de kans kregen om zich te verdedigen. Hij stond bekend om zijn wreedheden en liet zich omkopen, het was een harde onbuigzame tiran. En zolang in Rome een zekere Sejanus die de Joden haatte, invloed had aan het hof van keizer Tiberius, kon Paulus zijn gang gaan, Overal broeide het verzet en het verlangen naar de bevrijding was groot in Israël. Dit Paschafeest was Jezus in Galilea gebleven, en niet naar Jeruzalem gegaan. In de grazige weiden hadden zij hun heilig maal gevierd. Al was er alleen maar brood geweest om uit te delen, maar het was een koninklijk feestmaal geweest. Wat een wonder dat de mensen dachten dat het nieuwe koninkrijk nabij was, maar ze begrepen niet dat het heel anders zou zijn dan de koninkrijken van de wereld. Och, wat had Jezus daar in Galilea een verwachtingen gewekt! Wat hielp het om één blinde of een dove beter te maken, als een heel volk zuchtte onder de verdrukking? Nu had Jezus door een groot wonder zijn volk kunnen redden. En toen het ogenblik was aangebroken om hem als koning uit te roepen, wilde hij niet, vluchtte weg en liet de enthousiaste menigte achter. Vele gingen niet meer met hem. Ook voor Jezus, apostel was het een moeilijk ogenblik. Er was onrust onder hun gekomen. Heftig hoorde Hij hen met elkaar praten en als Hij nader kwam zwegen zij. Hij zag de onzekerheid in hun ogen. Simon de visser keek Hem met een blik als een kind dat pijn heeft en het niet begrijpt, maar toen Jezus hen de vraag stelde: Willen jullie ook soms heengaan? Antwoordde Simon: Heer: naar wie zouden we moeten gaan? U hebt woorden van het eeuwige leven! De andere Simon, die vroeger tot de Galileese vrijheidsstrijders had behoord, kon het helemaal niet verwerken. Het waren juist zijn oude strijdmakkers geweest, die het plan geopperd hadden om Jezus tot koning van Israël te maken. En nu dit! Hij schaamde zich voor zijn vroegere vrienden, die hun leven ervoor hadden om te vechten voor de vrijheid. Kon Jezus dan niet op tegen die Herodus en de Romeinen? Waarom deed Hij niets? Hij kon toch wonderen doen? Judas de man uit Juda vond dat Jezus, zijn kans verspeelde: eerst had onze meester toch zoveel succes, Wat had hij niet allemaal kunnen ondernemen? Het hele volk had aan zijn voeten kunnen liggen. En al het geld dat we ingezameld hebben heeft hij weggegeven aan het brood voor de armen. Judas kon de hoop wel laten varen dat hij ooit opperschatmeester aan het hof van de koning van Israël zou zijn. Hij had het gevoel meegesleept te worden in iets dat hij nooit zo gewild had. Een van die dagen zag Jezus, de ogen van Judas. Ze keken zo zwart als de donkere nacht. Judas sloeg zijn ogen neer en keerde zich om. Nu kwam de moeder van Jacobus en Johannes, Sàlome, naar Jezus toe en boog zich voor Hem neer om Hem iets te vragen. Jezus zei: Wat wilt ge? Zij vroeg Hem: Zeg, dat mijn twee zonen mogen zitten, één aan Uw rechterzijde en één aan uw linkerzijde in Uw koninkrijk. Jezus, keek haar aan, staarde toen voor zich uit in de verte en zei: Ge weet niet, wat Ge vraagt. Ze begrepen immers niet wat de Messias zou moeten door maken om Gods heerlijkheid in te gaan. Toen de tien andere apostelen het hoorden, namen zij het de twee broers kwalijk dat zij op de eerste plaatsen wilden komen, maar Jezus riep hen en zei: Ge, weet dat de koningen en keizers en hun stadhouders macht uit oefenen. Zo moet het bij u niet zijn. Wie groot wil worden, moet een dienaar zijn en wie de eersten wil wezen moet aller slaaf zijn. Want ook de Mensenzoon is niet gekomen om zich te laten dienen, maar om te dienen en zijn leven te geven om anderen te bevrijden. Hij riep een kind, dat op het veld speelde, zette het bij zich en zei: Wie van jullie zich klein voelt als dit kind, die is de grootste in Gods Koninkrijk. Als je niet wordt als een kind kun je dit koninkrijk niet binnen gaan. Pas op, dat je niet één van deze kleine veracht. Want ik zeg dat hun engelen in de hemel voortdurend het aan gezicht zien van mijn Vader die in de hemelen is.
Ingezonden door Suzan de Boe.



Wij maken op deze website gebruik van cookies. Een cookie is een eenvoudig klein bestandje dat met pagina’s van deze website [en/of Flash-applicaties] wordt meegestuurd en door uw browser op uw harde schrijf van uw computer wordt opgeslagen.