THUIS IN GODS HUIS
09/04/22 20:45
THUIS IN GODS HUIS
Jezus, mocht die dag mee naar de tempel. ’s Middags zouden ze Pascha-lammeren geofferd worden en na zonsondergang gingen ze met familieleden in een kamer in Jeruzalem het gebraden lam eten met de bittere kruiden Jezus moest dan vragen: Waarom is deze avond anders dan andere avonden? Zijn vader zou daarop het verhaal vertellen van de uittocht uit Egypte. De zon stond al hoog aan de hemel en de stad rumoerde van de feestdrukte. Ze liepen de berg af langs de olijfpers. Aan de kant van de weg zaten die mensen die de heilige stad niet mochten binnenkomen, de melaatsen. Jezus, bleef even bij hun staan en dacht hoe erg het wel moet zijn als je niet de poorten van Jeruzalem mocht binnen komen. Jozef stond bij één van de vier winkels onder twee hoge cederbomen, waar men duiven, lammeren, olie en meel kon kopen voor offers. Hij kocht een lam. Beneden hen kronkelde Kidronbeek tussen de grote stenen door. Vrouwen kwamen van de bron aan het eind van het dal met grote kruiken water op hun hoofd. Veel mensen liepen met een lam in de armen, het Lam van Pasen. Door het zingen van de pelgrims heen klonk het blaten van de Lammeren. Nu gebeurt het, dacht Jezus nu gaan we naar het huis van God. Toen ze langzaam door een grote poort naar binnen schuifelden, zag hij hoe allerlei gebrekkige mensen op de bank lagen en op de grond zaten en bedelend hun handen uitstrekten. De blinden en de lammen mochten nog wel op het voorplein komen maar verder niet. Jozef deed zijn schoenen uit en legde zijn staf neer want het hoorde niet dat je stoffig en wel met een reiszak en schoenen de tempel binnen kwam, alsof je bezig was met gewone dingen van het leven. Er lag en rij schoenen en pakken en de tempel politie hield toezicht. Jezus, deed ook zijn sandalen uit, al mocht je die in de tempel wel dragen. Hij waste zijn voeten net als anderen alvorens verder gaan. Ze kwamen binnen in de grote koninklijke zuilen hal die uitzag op het wijde plein. Onder de vier rijen zuilen stond het vol met kramen, waar offer vee werd verkocht en de zelf mee gebrachte dieren werden gekeurd door de tempeldienaren. Ook daarvoor moest men weer betalen. Iemand zei: hier koop ik niet. Al dat geld gaat naar die rijke hogepriesterfamilie! Zij geven hun familieleden de beste baantjes in de tempel. Rovers zijn het, ze willen maar wel geld van ons hebben en hun knechten slaan ons met stokken. Zijn we nu in het huis van God? vraagt Jezus, hier lijkt het wel een markt. Aan lange tafels zaten de geldwissellaars. Daar kon men tempelgeld krijgen in ruil voor zijn Griekse, Romeinse, Perzische, Syrische of Egyptische munten of voor het kopergeld van Israël. Nee, zei Jozef het is nog maar het voorplein waar iedereen mag komen, zelfs de heidenen. Ze liepen over de heidenvoorhof en langs de zuilenhallen van Salomo, waar leden van de Joodse Raad tijdens de feest dagen zaten om de studenten en pelgrims die uitleg van de wetten wilden krijgen om les te geven. Jezus, bleef telkens staan luisteren bij de verschillende scholen. Tot Jozef hem riep om mee te gaan. Ze kwamen bij een laag stenen hek dat midden over het plein liep. Met grote letters stond er op VERBODEN TOEGANG VOOR NIET JODEN. IEDERE HEIDEN DIE TOCH VERDER GAAT KRIJGT DE DOODSTRAF. Ook in het Grieks en Latijn stond de zelfde opschrift zodat de Romeinse soldaten en alle anderen buitenlanders het lezen konden. Toen ze de treden van de trap op gingen, boog Jezus zoals het hoorde. Zij mochten wel verder, zij waren Joden, ja zelfs nog familie van koning David. Wie zou hun tegen houden? Toch keek Jezus achterom naar het plein vol mensen. Niet iedereen mocht verder de blinden en de lammen niet, de Romeinse soldaten niet en zij die de wetten niet hadden gehoorzaamd…Door een glinsterende poort kwamen zij in de tweede voorhof, een plein omgeven door een zuilengalerij waar ook de schatkamers waren. Boven was een galerij voor de vrouwen. Door de volgende poort zag je eigenlijke tempelhuis liggen. Vóór het heilig huis bij het altaar liepen een menigte priesters in witte gewaden bedrijvig heen en weer op blote voeten. Telkens ging een groep mannen door de poort, als ze aan de beurt waren om hun lam te offeren. Er klonk trompetgeschal en het koor zong. De zangers stonden op de treden van de trappen die naar de priestervoorhof leidden. Al mochten er geen kinderen komen in de laatste voorhof toch waren er wel jongens bij van voorname Jeruzalemmers families die mee zongen. Als ze maar onder aan de trap bleven staan. Wat is Gods huis ver en ik kan er niet komen, moet Jezus hebben gedacht. Uren lang stond hij bij de laatste poort en als die weer open ging keek hij verlangend naar het tempelhuis. Daar achter de gordijnen in het Heilige was het Allerheiligste…Een dag in Uw voorhoven is beter dan duizend dagen elders neuriede hij. Ik zou liever een poortwachter willen zijn in het huis van mijn God dan te wonen in de tenten van de mensen. Toen mocht Jozef met het lam door de poort gaan. Jezus, keek hem na, tranen kwamen hem in de ogen, want hij het lam die ook die dag gedragen, het wist van niets. Nu moest het sterven, omdat de mensen mochten blijven leven. Het lam was onschuldig. Vanavond eten wij het lam op en gaan zingen om God te danken, dat Hij ons wil bewaren… Zo gingen twee feestdagen voorbij. De eerste schoven van de oogst werden in de tempel gebracht dat hoorde ook bij het feest. Wie geen zeven dagen kon blijven mocht de derde dag alweer naar huis gaan. In lange rijen zag je de pelgrims vertrekken, in de richting Bethlehem naar het zuiden of de weg naar de zee en velen bestegen de olijfberg op weg naar Jericho. Er waren natuurlijk ook feestgangers die de hele week bleven of zelfs tot het Pinksterfeest zeven weken lang, maar de meeste mensen moesten terug naar het werk. De mensen uit Nazareth hadden een afspraak gemaakt voor het vertrek. Waar is Jeshua? riep Maria enkele malen. Die zal wel vooruitgelopen zijn met de jongens. Je kunt elkaar niet vinden in dit gedrang, hoorde ze zeggen. Zij gingen op weg. Toen ze hem echter na de eerste dagreis bij vrienden en familieleden zochten, wist niemand waar hij was. Zij vroegen het aan alle mensen van Nazareth, maar niemand had hem gezien. Maria en Jozef keerden de volgende dag terug naar Jeruzalem. Misschien was hij achter gebleven of niet op tijd gekomen? Ze zochten eerst bij de plek waar ze overnacht hebben, maar vonden hem niet. Jeshua! riepen ze in het park bij de olijfpers, maar er kwam geen antwoord alleen de krekels tjirpten. De volgende morgen zochten ze op allerlei plaatsen waar ze geweest waren, bij de poorten, de bazaars, op de markten. Zelfs op de heuvel buiten de poort, waar de misdadigers hun doodstraf ondergingen en veel mensen stonden te kijken de tuinen in de voorstad, maar Jezus was er niet. Toen zijn Jozef en Maria naar de tempel gegaan, hun laatste hoop, en Jozef dacht: Dat we daar niet eerder gezocht hebben. Waar zou hij anders kunnen zijn dan in de tempel? Toen ze het volle plein afzochten riep Maria met een hoge stem: Daar is hij, kijk, in de hallen van Salomo! Daar zat Jezus te midden van de leeraren van Israël, rustig alsof hij er thuis was, alsof het vanzelfsprekend was dat hij daar is gebleven. Hij stelde vragen en luisterde aandachtig wat de geleerde mannen zeiden, en allen die toehoorden verbaasden zich over zijn wijsheid en zijn antwoorden. Hoe was het mogelijk dat hij daar zo rustig zat, niets wetend van de angst en het zoeken van zijn ouders. Was hij dan helemaal vergeten om mee terug te gaan naar huis? Maria riep: Mijn zoon, waarom heb je dit ons aangedaan? Kijk toch hoe je vader en ik je zoeken in groot verdriet! Jezus, stond open zei: Waarom heb je naar mij gezocht? Wist ge dan niet dat ik moet zijn in het huis van mijn Vader? Ze begrepen niet wat hij bedoelde. Zijn moeder bewaarde deze woorden in haar hart. En hij ging met hun mee en kwam in Nazareth en was hun onderdanig. Jezus, werd groter en groeide in wijsheid en genade bij God en de mensen.
Ingezonden door Suzan de Boe.
Jezus, mocht die dag mee naar de tempel. ’s Middags zouden ze Pascha-lammeren geofferd worden en na zonsondergang gingen ze met familieleden in een kamer in Jeruzalem het gebraden lam eten met de bittere kruiden Jezus moest dan vragen: Waarom is deze avond anders dan andere avonden? Zijn vader zou daarop het verhaal vertellen van de uittocht uit Egypte. De zon stond al hoog aan de hemel en de stad rumoerde van de feestdrukte. Ze liepen de berg af langs de olijfpers. Aan de kant van de weg zaten die mensen die de heilige stad niet mochten binnenkomen, de melaatsen. Jezus, bleef even bij hun staan en dacht hoe erg het wel moet zijn als je niet de poorten van Jeruzalem mocht binnen komen. Jozef stond bij één van de vier winkels onder twee hoge cederbomen, waar men duiven, lammeren, olie en meel kon kopen voor offers. Hij kocht een lam. Beneden hen kronkelde Kidronbeek tussen de grote stenen door. Vrouwen kwamen van de bron aan het eind van het dal met grote kruiken water op hun hoofd. Veel mensen liepen met een lam in de armen, het Lam van Pasen. Door het zingen van de pelgrims heen klonk het blaten van de Lammeren. Nu gebeurt het, dacht Jezus nu gaan we naar het huis van God. Toen ze langzaam door een grote poort naar binnen schuifelden, zag hij hoe allerlei gebrekkige mensen op de bank lagen en op de grond zaten en bedelend hun handen uitstrekten. De blinden en de lammen mochten nog wel op het voorplein komen maar verder niet. Jozef deed zijn schoenen uit en legde zijn staf neer want het hoorde niet dat je stoffig en wel met een reiszak en schoenen de tempel binnen kwam, alsof je bezig was met gewone dingen van het leven. Er lag en rij schoenen en pakken en de tempel politie hield toezicht. Jezus, deed ook zijn sandalen uit, al mocht je die in de tempel wel dragen. Hij waste zijn voeten net als anderen alvorens verder gaan. Ze kwamen binnen in de grote koninklijke zuilen hal die uitzag op het wijde plein. Onder de vier rijen zuilen stond het vol met kramen, waar offer vee werd verkocht en de zelf mee gebrachte dieren werden gekeurd door de tempeldienaren. Ook daarvoor moest men weer betalen. Iemand zei: hier koop ik niet. Al dat geld gaat naar die rijke hogepriesterfamilie! Zij geven hun familieleden de beste baantjes in de tempel. Rovers zijn het, ze willen maar wel geld van ons hebben en hun knechten slaan ons met stokken. Zijn we nu in het huis van God? vraagt Jezus, hier lijkt het wel een markt. Aan lange tafels zaten de geldwissellaars. Daar kon men tempelgeld krijgen in ruil voor zijn Griekse, Romeinse, Perzische, Syrische of Egyptische munten of voor het kopergeld van Israël. Nee, zei Jozef het is nog maar het voorplein waar iedereen mag komen, zelfs de heidenen. Ze liepen over de heidenvoorhof en langs de zuilenhallen van Salomo, waar leden van de Joodse Raad tijdens de feest dagen zaten om de studenten en pelgrims die uitleg van de wetten wilden krijgen om les te geven. Jezus, bleef telkens staan luisteren bij de verschillende scholen. Tot Jozef hem riep om mee te gaan. Ze kwamen bij een laag stenen hek dat midden over het plein liep. Met grote letters stond er op VERBODEN TOEGANG VOOR NIET JODEN. IEDERE HEIDEN DIE TOCH VERDER GAAT KRIJGT DE DOODSTRAF. Ook in het Grieks en Latijn stond de zelfde opschrift zodat de Romeinse soldaten en alle anderen buitenlanders het lezen konden. Toen ze de treden van de trap op gingen, boog Jezus zoals het hoorde. Zij mochten wel verder, zij waren Joden, ja zelfs nog familie van koning David. Wie zou hun tegen houden? Toch keek Jezus achterom naar het plein vol mensen. Niet iedereen mocht verder de blinden en de lammen niet, de Romeinse soldaten niet en zij die de wetten niet hadden gehoorzaamd…Door een glinsterende poort kwamen zij in de tweede voorhof, een plein omgeven door een zuilengalerij waar ook de schatkamers waren. Boven was een galerij voor de vrouwen. Door de volgende poort zag je eigenlijke tempelhuis liggen. Vóór het heilig huis bij het altaar liepen een menigte priesters in witte gewaden bedrijvig heen en weer op blote voeten. Telkens ging een groep mannen door de poort, als ze aan de beurt waren om hun lam te offeren. Er klonk trompetgeschal en het koor zong. De zangers stonden op de treden van de trappen die naar de priestervoorhof leidden. Al mochten er geen kinderen komen in de laatste voorhof toch waren er wel jongens bij van voorname Jeruzalemmers families die mee zongen. Als ze maar onder aan de trap bleven staan. Wat is Gods huis ver en ik kan er niet komen, moet Jezus hebben gedacht. Uren lang stond hij bij de laatste poort en als die weer open ging keek hij verlangend naar het tempelhuis. Daar achter de gordijnen in het Heilige was het Allerheiligste…Een dag in Uw voorhoven is beter dan duizend dagen elders neuriede hij. Ik zou liever een poortwachter willen zijn in het huis van mijn God dan te wonen in de tenten van de mensen. Toen mocht Jozef met het lam door de poort gaan. Jezus, keek hem na, tranen kwamen hem in de ogen, want hij het lam die ook die dag gedragen, het wist van niets. Nu moest het sterven, omdat de mensen mochten blijven leven. Het lam was onschuldig. Vanavond eten wij het lam op en gaan zingen om God te danken, dat Hij ons wil bewaren… Zo gingen twee feestdagen voorbij. De eerste schoven van de oogst werden in de tempel gebracht dat hoorde ook bij het feest. Wie geen zeven dagen kon blijven mocht de derde dag alweer naar huis gaan. In lange rijen zag je de pelgrims vertrekken, in de richting Bethlehem naar het zuiden of de weg naar de zee en velen bestegen de olijfberg op weg naar Jericho. Er waren natuurlijk ook feestgangers die de hele week bleven of zelfs tot het Pinksterfeest zeven weken lang, maar de meeste mensen moesten terug naar het werk. De mensen uit Nazareth hadden een afspraak gemaakt voor het vertrek. Waar is Jeshua? riep Maria enkele malen. Die zal wel vooruitgelopen zijn met de jongens. Je kunt elkaar niet vinden in dit gedrang, hoorde ze zeggen. Zij gingen op weg. Toen ze hem echter na de eerste dagreis bij vrienden en familieleden zochten, wist niemand waar hij was. Zij vroegen het aan alle mensen van Nazareth, maar niemand had hem gezien. Maria en Jozef keerden de volgende dag terug naar Jeruzalem. Misschien was hij achter gebleven of niet op tijd gekomen? Ze zochten eerst bij de plek waar ze overnacht hebben, maar vonden hem niet. Jeshua! riepen ze in het park bij de olijfpers, maar er kwam geen antwoord alleen de krekels tjirpten. De volgende morgen zochten ze op allerlei plaatsen waar ze geweest waren, bij de poorten, de bazaars, op de markten. Zelfs op de heuvel buiten de poort, waar de misdadigers hun doodstraf ondergingen en veel mensen stonden te kijken de tuinen in de voorstad, maar Jezus was er niet. Toen zijn Jozef en Maria naar de tempel gegaan, hun laatste hoop, en Jozef dacht: Dat we daar niet eerder gezocht hebben. Waar zou hij anders kunnen zijn dan in de tempel? Toen ze het volle plein afzochten riep Maria met een hoge stem: Daar is hij, kijk, in de hallen van Salomo! Daar zat Jezus te midden van de leeraren van Israël, rustig alsof hij er thuis was, alsof het vanzelfsprekend was dat hij daar is gebleven. Hij stelde vragen en luisterde aandachtig wat de geleerde mannen zeiden, en allen die toehoorden verbaasden zich over zijn wijsheid en zijn antwoorden. Hoe was het mogelijk dat hij daar zo rustig zat, niets wetend van de angst en het zoeken van zijn ouders. Was hij dan helemaal vergeten om mee terug te gaan naar huis? Maria riep: Mijn zoon, waarom heb je dit ons aangedaan? Kijk toch hoe je vader en ik je zoeken in groot verdriet! Jezus, stond open zei: Waarom heb je naar mij gezocht? Wist ge dan niet dat ik moet zijn in het huis van mijn Vader? Ze begrepen niet wat hij bedoelde. Zijn moeder bewaarde deze woorden in haar hart. En hij ging met hun mee en kwam in Nazareth en was hun onderdanig. Jezus, werd groter en groeide in wijsheid en genade bij God en de mensen.
Ingezonden door Suzan de Boe.