De vogels hebben hun nest

De vogels hebben hun nest.
450
In die dagen trok Jezus zich met de zijnen terug over de grens, in het noorden bij de havensteden Tyrus en Sidon. Hij wilde niet dat iemand het wist dat zij daar waren. Het leek of ze nu vluchtelingen geworden waren, verdreven uit hun eigen land. En Jezus zweeg maar. Het was of Hij nu ook een vreemde voor hun werd, en in een andere wereld leefde, die ze minder dan ooit begrepen. Als schapen volgden ze hun herder. Na enige tijd keerden ze terug. Daar gezien vanaf de bergen, blonk het meer tussen de bergnevels, maar Jezus ging niet langs het oude vertrouwde pad naar beneden.
unknown
Hij ging hen voor naar deoostzijde van het meer, het gebied van de tien Griekse steden. Vanaf de hoge bergkam zag je beneden het meer liggen, aan de overkant Tiberias, met het paleis van de koning en daar rechts in de baai Kapernaüm hun haven het oude thuis. Maar Jezus had geen huis meer. Hij zei, terwijl ze daar stonden: De vossen hebben hun hol en de vogels hun nest,

Maar de Mensenzoon heeft geen plek om zijn hoofd neer te leggen.

O, Meester, smeekte Simon. Laat ons in een schip gaan en varen net als vroeger! En ze voeren over het meer en legden nergens aan maar nauwelijks hadden de mensen hun herkent of er kwam een grote toeloop. Het was of ze op Jezus wachtten. Uit de menigte kwamen enkele Farizeeën en mannen van Herodus naar voren, gingen voor Jezus staan en begonnen te redetwisten. Zij vroegen hem: Geef ons een teken uit de hemel. Bewijs wie u zijt en of u van God komt. De apostelen dachten: Waarom komt er nu geen bliksemstraal uit de heldere hemel net zoals bij Elia? Jezus, zuchtte diep: Waarom wilt u een bewijs uit de hemel? Wanneer er een wolk ziet opkomen in het westen zijt u dadelijk: Er komt regen, en het gebeurt. En wanneer u de zuidenwind ziet waaien zegt u: Er zal hitte komen, en het gebeurt. Bij het vallen van de avond: Goed weer, want de lucht ziet rood. Zo kunt u van de hemel en de aarde allerlei te weten komen, maar waarom let u dan niet op de tekenen in deze tijd die er gebeuren? Merkt u dan niet wat er gaande is? En Jezus ging weer scheep en vertrok met de zijnen naar de overkant.
Het geheim geraden.
Weer trok Jezus zich terug in het noorden in het gebied van koning Phillipps die een broer was van Herodus Antipas. Zij volgde de Jordaan. De hoge berg de Hermon was haast niet te zien in de nevelige verte. Toch was het of Jezus op weg was naar die berg en zijn ogen er op richtte. Links van hun was een wijde vallei en daarachter steile bergen en rotsen. Na de grote warmte bij het meer en de koelte van de hoogte kwam hen tegemoet. De Jordaan was hier een bergbeek want het water kwam van de berg Hamon. Een adelaar cirkelde op zijn grote vleugels over de vallei. Soms zagen ze een slang die weg schuifelde door het hoge gras. Ze sliepen ‘s nachts in hun mantel bij het vuur. , s Morgens zochten zij het frisse water dat kronkelde tussen de grote stenen. Dan zeiden ze hun morgen gebed: Hoor Israël de Heer onze God is één. en het was alsof ze weer thuis waren als kinderen Gods, al was het in een vreemd land. De tweede avond toen zij dicht bij de berg gekomen waren zongen ze het refrein bij de psalm die Jezus aanhief- al die dagen was Jezus met die Psalm bezig.
Waarom buigt u neer, o mijn ziel,
en zijt gijn onrustig in mij,
hoop op God, want ik zal Hem nog loven.
mijn verlosser en mijn God.
Soms hoorden ze Hem woorden uit die Psalm zeggen:
Als een hinde, die naar de waterbeken smacht,
zo smacht mijn ziel naar U, o God.
Wanneer zal ik komen en voor Gods aangezicht verschijnen?
De hele dag zegt men mij: Waar is Uw God?
Mijn ziel is bedrukt in mij,
daarom denk ik aan U uit het land van de Jordaan en de Hermonbergen.
Water roept tot water
bij het gebruis van Uw stromen.
Al Uw baren en golven
slaan over mij heen.
Ik wil tot God zeggen:
Waarom vergeet Gij mij?
Waarom wil ik in het zwart.
omdat de vijand mij verdrukt?
Met een doodsteek honen mij mijn tegen standers.
Ze zeggen maar: Waar is dan Uw God?
Doe mij recht, o God en voer mijn rechtszaak
Tegen een volk zonder geloof,
Zend Uw licht en waarheid,
Mogen die mij geleiden,
mij brengen naar Uw heilige berg
en naar Uw woningen.
Ze liepen tot waar de Jordaan ontspringt. Op een heuvel tegen de berg lag de stad door koning Philippus gebouwd, die ook naar een keizer in Rome was genoemd: Caserea Phillip. Wit blonk de marmeren tempel voor keizer augustus. Bij de steile rotswand kwam de Jordaan tevoorschijn. Met grijsgroen sneeuwwater sprong hij uit de grot de wereld in. Wild en kolkend water baande het water zich een weg, alsof het alles wel zou mee slepen. Toen gebeurde het terwijl ze weer op de weg liepen dat Jezus stil stond zich omkeerde naar zijn discipelen en hen vroeg: Wat zeggen de mensen van mij? Wie zeggen zij dat ik ben? Zij antwoordden: Sommigen denken dat U Johannes de Doper bent, die weer tot leven is gekomen. Anderen geloven dat U Elia bent, die immers zou terugkeren uit de hemel om alles in orde te maken voor de Messias. Weer anderen zeggen dat U lijkt op Jeremia of één van de profeten. Toen zei Hij: En u, wie zegt u, dat ik ben? Er viel een beklemmende stilte. Simon, de visser gaf antwoord: Gij zijt de Messias, de Zoon van de levende God! En Jezus antwoordde:
Zalig ben je Simon zoon van Jona, want dat weet je niet uit je zelf, maar mijn Vader die in de hemelen is, heeft je dat geopenbaard. En ik noem je van nu af aan de Rots, Petrus want op deze rots zal ik een kerk bouwen en de machten der duisternis zullen haar niet overweldigen. Ik leg de sleutels van het Koninkrijk van God op je schouder, om de deur van Gods genade voor de mensen te openen en niemand zal die kunnen sluiten!
Daar stonden de apostelen van Jezus, die kort tevoren getwijfeld hadden, teleurgesteld waren en niet begrepen waarom Jezus geheim hield wie Hij was. Nu hoorden ze het met eigen oren. Hij was de Christus! Petrus had het geheim geraden. Het was alsof ze in het allerheiligste van de tempel waren, Zò was dit ogenblik dat ze beleefden. Niemand durfde iets te zeggen. Toen kwam er een geweldige vreugde over hen alleen de ogen van Judas flikkerden. Jezus, verbood hen heel streng om ook maar aan iemand dit grote geheim te vertellen. Hij zei het met nadruk, alsof zijn leven er van afhing. En zijn leven hing ervan af. Van toen aan begon Jezus Christus zijn discipelen te vertellen, dat Hij naar Jeruzalem moest gaan, dat de leiders van Israël hem veel zouden doen lijden en dat Hij gedood zou worden. Petrus greep Hem bij zijn mouw, trok Jezus naar zich toe en begon hem te bestraffen: God bewaar U, Heer, dat zal U niet overkomen. Maar Jezus keerde zich naar Petrus toe en zei: Wil je nu een struikelblok voor me worden? Ga weg, achter mij satan! Je leidt me in verzoeking, want je bedenkt niet wat God wil, maar wat de mensen willen.
Indien iemand Mij wil volgen, die moet afzien van zichzelf
Verdriet en vernedering dragen en Mij volgen.
Want ieder, die zijn leven wil behouden, die zal het verliezen,
Maar ieder, die zijn leven verloren heeft om Mij, die zal het vinden.
En zes dagen later nam Jezus drie van zijn trouwste aanhangers mee, Simon Petrus, Jacobus en zijn broer Johannes en Hij leidden hen de hoge berg op, in de eenzaamheid. De andere bleven achter en zagen de vier mannen langzaam omhoog klimmen in de vallende avond. Mozes ging eens de berg op om boven de wereld te zijn bij God. Jezus en zijn drie uitverkoren stegen hoger en hoger. De avondzon kleurde de sneeuw, die nog in de bergkloven lag oranjerood. Steeds ruimer werd het uitzicht. Jezus zag vanaf de berg het land van belofte, het wijde land van Israël, tot ver in het zuiden. Nog heel even blonk het meer van Galilea in de late zon, toen verdween het in de blauwe nevels. Ook over hun vielen donkere schaduwen. Het werd nacht. Er was een vreemde stilte, hoog boven de wereld, hoog boven de stad aan de voet van de berg. De maan was opgekomen. Geheimzinnige schaduwen wierp hij over de bergwanden. De sneeuw plekken schitterden. Petrus, Johannes en Jacobus rustten tegen een rotsblok, ze waren zwaar van de slaap. En het gebeurde terwijl Jezus in gebed was, dat Hij voor hun ogen van gedaante werd veranderd. Zijn gezicht straalde van de heerlijkheid Gods als de zon en zijn kleren schitterden, zo wit als geen bleker ze op aarde maken kan, wit als sneeuw. En zie, twee mannen spraken met Hem. Mozes en Elia. Toen riep Petrus: Rabbi, het is goed dat we hier zijn! Laat ons drie hutten bouwen één voor U, één voor Mozes, één voor Elia! Hij wist niet goed wat hij zei. En terwijl hij sprak kwam er een wolk over de berg. Een wolk vol licht. Zr schrokken toen de wolk over hen heentrok. Er klonk een stem uit die wolk: Deze is Mijn geliefde Zoon, hoort naar Hem! Op dat zelfde ogenblik keken ze rond, maar zagen niemand meer bij zich dan Jezus alleen. Hij kwam naar hen toe, raakte hen aan en zei: Staat op, vrees niet. Terwijl ze de volgende morgen afdaalde van de berg, verbood Hij hun uitdrukkelijk om aan niemand te vertellen wat zij gezien hadden, voordat de Mensenzoon uit de dood was opgestaan. En ze onthielden dit woord en trachten onder elkander uit te maken wat dat was: op te staan uit de dood.
Ingezonden door Suzan de Boe.



Wij maken op deze website gebruik van cookies. Een cookie is een eenvoudig klein bestandje dat met pagina’s van deze website [en/of Flash-applicaties] wordt meegestuurd en door uw browser op uw harde schrijf van uw computer wordt opgeslagen.